Spaans: corridas de toros (ook enkel corridas of toros) zijn het „fiesta nacional” bij uitstek van de Spanjaarden. De gevechtsstier (toro de lidia) stamt af van de wilde stier, die de Kelten invoerden; na hen, tot de 17de eeuw, toen grote fokkerijen voor vechtstieren werden ingericht, heeft de aanvalskracht van het dier waarschijnlijk geen grote wijziging ondergaan.
Sinds de 17de eeuw evenwel fokte men de stieren op tot groter woestheid, welke gepaard moest gaan met volgzaamheid en tevens fel reageren op de uitdagingen van de torero (stierenvechter; niet „toreador”!).In de Middeleeuwen en ook in de Renaissance was het stierengevecht een wild, mannelijk spel, feest voor de adel zowel als voor het volk. In de 16de eeuw werden de toros slechts door ridders te paard bevochten; het spel kende toen al enige der nog steeds geldende regels. Destijds waren er ook al helpers te voet. In de 17de eeuw waren de gevechten van grote geraffineerdheid en wreedheid; zelfs verscheurende dieren werden in het strijdperk gebracht. Vandaar dat velen, ook in Spanje zelf, verwoede tegenstanders van de toros waren; en nog zijn zeer vele Spanjaarden vijanden ervan. In de loop der 18de eeuw heeft de stierenvechtkunst in hoofdzaak de huidige vorm gekregen: er verschenen toen ook theoretische verhandelingen over (Tauromaquia van Pepe Hillo, zelf een beroemd torero). Men vocht aanvankelijk in straten en op pleinen, sommige daarvan speciaal ervoor ingericht (als bijv. de Plaza Mayor te Madrid).
De tegenwoordige plaza (de toros) is een cirkelvormig, omheind stuk grond (ruedo). Als in een Romeins circus lopen de zitplaatsen amphitheatersgewijs op; daarboven bevindt zich een reeks balkons. Er zijn thans ca 400 van zulke plazas in Spanje.
Het spel begint met de pasco (intocht van alle deelnemers, nl. espadas of matadores in hun schitterende kledij en vergezeld van hun helpers, peones; de picadores te paard met hun monosabios, d.z. helpers, voorts de muilezels die straks de dode stier moeten wegslepen). Is de stier verschenen, dan vangt het spel der capeadores aan, die met de fraaie verónicas, welke zij met hun capas uitvoeren, de wilde aanvallen van het dier moeten verijdelen. Nu volgt de eerste suerte (belangrijke phase) van het gevecht: de picador, op een aftands paard gezeten, daagt met kreten de roerloos staande (fijado) stier tot de aanval uit en priemt hem met zijn pica (lans) tevens in de nek om te beletten dat de stier het paard kwetst; dit gebeurt meestal drie keer. Zelden voorkomt de picador echter dat de horens de buik van het paard raken; sinds enige jaren is deze buik daarom door een peto (lederen harnas) beschermd. In sommige corridas treedt een rejoneador op, die een vurig paard berijdt en bij het steken met zijn rejón (houten lans) behendig en vlug de aanval van de stier ontwijkt.
Hierna volgt de suerte der banderillas, meest gehanteerd door de banderilleros of door de helpers van de matador, soms ook door deze zelf. In uitdagende, spectaculaire houding tart de banderillero met zijn kleurig versierde stokjes, elk van een weerhaak voorzien, in de handen, de stier uit. Als het dier aanvalt, gaat de banderillero hem tegemoet en steekt hem de banderillas in de schoft, waarbij slechts een bliksemsnelle beweging hem voor de horenstoot behoedt. Ook dit gebeurt driemaal; het doel is de stier op te zwepen.
Tenslotte heeft men de suerte de matar, de slotphase waarin de stier wordt gedood: de eerste stier ter ere van de president van de corrida, de volgende ter ere van vrienden, het publiek e.d. De stierenvechter gaat met zijn muleta (rode doek) en zijn degen ter rechterhand vóór de stier staan, houdt deze de doek voor en wacht de aanval af, waarbij de horens van het dier rakelings langs zijn tegenstander gaan. Dit moment eist van de torero de meeste moed en behendigheid; de figuren (pases) die hij met de muleta moet uitvoeren, zijn velerlei en vormen een kunstig spel. Als de stier volkomen verbijsterd en door het zwaaien met de muleta verblind is, gaat de torero hem de doodsteek toebrengen. Hij laat de doek in zijn linkerhand zakken, richt de punt van zijn degen en stoot deze achter de horens; hij moet hierbij vlak vóór en tussen de horens staan. Is de stoot goed toegebracht, dan sterft de stier direct, anders moet de stoot worden herhaald. Ligt het dier op de grond maar is het nog niet dood, dan wordt het met een dolksteek tussen de horens afgemaakt.
Het corrida-seizoen begint met Pasen en duurt tot in de herfst. Behalve in Spanje worden er stierengevechten gehouden in Portugal, Zuid-Frankrijk en in sommige Zuidamerikaanse landen. De opleiding tot stierenvechter vergt vijf jaar. Hoewel men de laatste tijd tekenen van een tanen der belangstelling voor de gevechten meent te zien, vnl. door de opkomst van het voetbalspel, kan de invloed van de toros op het Spaanse leven, taal en kunst (Goya’s Tauromaquia) niet licht worden overschat.
PROF. DR G. F. A. VAN DAM
Lit.: José Maria de Cossio, Los Toros, tratado técnico e histórico (Madrid 1945-1947, 3 dln, het standaardwerk); Ern. (Miller) Hemingway, Death in the Afternoon (London 1932); Jean d’Elbée, Ideas y recuerdos taurinos (Madrid 1951); Claude Popelin, Le taureau et son combat (Paris 1952); John Marks, To the Bullfight (London 1953). Roman over st.: V. Blasco Ibanez, Sangre y arena; mooie beschr. i.h. Ned. d. J. v. Looy, Een Stierengevecht, in: Proza (1894).