vormen een klasse der Oerdieren, die, zoals de naam aangeeft, gekenmerkt zijn door het optreden van sporen, in welk stadium de dieren zich verspreiden, ten einde een nieuwe gastheer te vinden, want de Sporozoa zijn alle parasieten. Uit deze levenswijze, waarbij zij dus gemakkelijk leven te midden van hun voedsel, is het gemakkelijk te begrijpen, dat zij maar eenvoudig gebouwd zullen zijn.
Bij deze dieren is de levenscyclus vaak ingewikkeld en interessant zoals bij de malariaparasiet (zie malaria). Steeds ziet men in de levenscyclus dat generaties zich afwisselend geslachtelijk en ongeslachtelijk voortplanten.Men onderscheidt Amoebosporidia, die op amoeben gelijkende kiemstadiën vertonen en gedurende verreweg het grootste deel van hun ontwikkeling (die bij zeer velen nog niet of maar zeer gebrekkig bekend is) sporen vormen. Van deze bezitten de Cnidosporidia zgn. poolkapsels, waarin een paar pooldraden, die zij kunnen uitslingeren om zich aldus te verankeren in de weefsels van hun gastheer. Cnidosporidia vindt men in lichaamsholten van evertebraten en in darm, galblaas enz. van verschillende koudbloedige gewervelde dieren.
Tot deze Cnidosporidia behoort Nosema bombycis, de verwekker van de pebrine, een darmziekte van de zijderups, die grote epidemieën veroorzaken kan. Ter verkrijging van enig inzicht in deze ziekte bij de zijdewormen, heeft het werk van Louis Pasteur belangrijk bijgedragen.
Ook in viskwekerijen kunnen door Cnidosporidia epidemieën veroorzaakt worden. In de weefsels van kieuwen, spieren en ingewanden kunnen zij grote verwoestingen aanrichten.
Acnidosporidia onder de Amoebosporidia missen de poolkapsels. Tot hen behoren de Sarcosporidia, die soms tot enkele cm groot kunnen worden. Zij leven in de spiercellen van reptielen, vogels en zoogdieren zonder veel schade aan te richten. Zij staan bekend onder de naam van buizen van Miescher. Tot de Sporozoa s. s., naast de Amoebosporidia een subklasse van de Sporozoa vormend, behoren de Coccidia, Haemosporidia en Piroplasmoidea. Hiertoe behoren belangrijke ziekteverwekkers, bijv. het Plasmodium vivax (Haemosporidia), dat de Malaria veroorzaakt en soorten van het geslacht Eimeria (Coccidia), die ernstige ingewandsziekten kunnen teweegbrengen bij runderen en konijnen (coccidiosen).
Onder piroplasmosen of babesiosen verstaat men runderziekten, die zich uiten in een roodkleuring van de urine (haemoglobinurie). Zij worden veroorzaakt door protozoën van een peervormige gedaante, waar de naam Piroplasmoidea van afkomstig is. Deze parasieten worden bij runderen uitsluitend door bloedzuigende teken (Ixodes) overgebracht, zodat de ziekte ook wel tekenziekte genoemd wordt.
Het piroplasma dringt in de rode bloedlichaampjes en verwoest deze, waardoor bloedarmoede ontstaat. Dikwijls ontstaan zwellingen en krijgt de urine een rode kleur, doordat de bloedkleurstof der vernielde rode bloedlichaampjes met de urine wordt uitgescheiden. Waar deze verkleuring niet optreedt, is het verloop meestal langzamer, echter niet minder gevaarlijk. De teken, die deze ziekte overbrengen, zuigen bloed uit de aan piroplasmose lijdende dieren. De duizenden eieren, die de vrouwelijke teken daarna leggen, bevatten de kiemen van de bloedparasieten. De larven, die zich hieruit na vier weken ontwikkelen, zuigen zich met haar steeksnuit in het dierlijk lichaam vast en brengen de parasieten daardoor in het bloed. Dieren, die aan piroplasmose geleden hebben, worden zelf niet weer ziek, kunnen echter dragers van de ziektekiemen blijven.
Het is gebleken, dat in geheel Zuid-Afrika de runder-piroplasmose in twee vormen, de ene met, de andere zonder haemoglobinurie optreedt. De eerste heerst vooral in de vroegere Boerenrepublieken en in Natal en wordt Texas-koorts of (ordinary) redwater (naar de rode kleur van de urine) genoemd. Deze verloopt in twee dagen en doodt 60-80 pct van de zieke dieren. De tweede vorm heette vroeger Rhodesian redwater, thans echter kustkoorts (Robert Koch). Behalve de in nagenoeg alle werelddelen heersende piroplasmose van het rund, is die van de paarden van de grootste betekenis. Deze ziekte, die ten onrechte paardenmalaria genoemd wordt, treedt onder meer in geheel Zuid-Afrika op.
Zeer grote Sporozoa vindt men behalve onder de Sarcosporidea ook onder de Gregarinina. Naar het geslacht Gregarina spreekt men in Nederland van de Gregarinen, hiermede alle vertegenwoordigers van de Orde der Gregarinina omvattend. Gregarinen leven in de darm of het coeloom van evertebraten. Het vegetatieve of ongeslachtelijke stadium kan tot enkele cm groot worden en vertoont uitwendig meer of minder duidelijk een verdeling in 3 delen, een epi-, proto- en deuteromeriet. Met het epimeriet hecht het individu zich in het weefsel van de gastheer vast, terwijl het proto- en deuteromeriet vrij in de darm- of lichaamsholte uitsteken. Losgeraakt van het epitheel, waarbij het epimeriet verloren gaat, en vrij in de darm- of coeloomholte kunnen zij zich glijdend voortbewegen, zich voortschuivend door het uitpersen van slijm uit een groot aanral poriën, die zich in de hun omhullende pellicula bevinden.
Bij dit voortschuiven kunnen zij zich achter elkaar vasthechten, waarbij het protomeriet van het ene dier zich vasthecht aan het deuteromeriet van het voorgaande. Dit is het begin van de paring en wordt syzygie genoemd.
DR A. G. VORSTMAN