Nederlands epidemioloog (Amsterdam 24 Oct. 1885), studeerde te Amsterdam en Leiden in de geneeskunde 1903-1910 en werkte daarna 1914-’24 aan het Pathologisch Laboratorium te Medan. Hij hield zich vooral bezig met onderzoekingen over typhus, paratyphus en bacillaire dysenterie.
Te zamen met Straub gaf hij de eerste grote statistiek over de tumoren in de tropen, en vestigde de aandacht op de veelvuldigheid van de levercirrhose en het primaire levercarcinoom bij de Indonesiërs en Chinezen. In 1918 ontdekte hij met Stoll in Ned.-Indië het eerste geval van rhinoscleroom, waarvan hij met zijn leerlingen de bacteriologie en serologie uitwerkte.In 1924 ging hij naar Amsterdam als hoogleraar in de tropische geneeskunde aan het toenmalige Koloniaal Instituut, thans Koninklijk Instituut voor de Tropen, van waaruit talrijke publicaties van zijn hand verschenen, o.a. over gele koorts. Hij slaagde er tevens in de dengue, een virusziekte die met gele koorts verwantschap vertoont, naar Amsterdam over te brengen, waardoor het gedrag van deze ziekte met dat van gele koorts kon worden vergeleken. In 1937 werd hij Directeur van het Instituut voor tropische Hygiëne.
Na Wereldoorlog II legde hij zich toe op de vervaardiging van vaccin tegen gele koorts.
PROF. DR W. KOUWENAAR