(of petitie) heette het verzoekschrift, dat door de Edelen, verenigd in het Compromis, op 5 Apr. 1566, onder leiding van Hendrik, graaf van Brederode, aan de landvoogdes, Margaretha van Parma, werd overhandigd.
De Edelen waarschuwden daarin de regering voor de toenemende onrust in het land, nu de koning in niets wilde toegeven; zij wezen op hun plicht de vorst te waarschuwen en hun eigen veiligheid te beschermen en verzochten Margaretha een voornaam persoon naar Spanje te zenden, om de koning te verzoeken de plakkaten op de godsdienst in te trekken en, in samenwerking met de Staten-Generaal, nieuwe regelingen in het godsdienstige te maken, terwijl in afwachting de inquisitie moest worden geschorst. De Landvoogdes antwoordde hierop met vage beloften cn een beroep op haar machteloosheid enige beslissing te nemen. Daarop boden de Edelen op 8 Apr. een tweede smeekschrift aan, waarin zij nogmaals op opheffing der geloofsvervolging aandrongen en tevens verlangden, dat hun verzekerd zou worden, dat hun actie niet als oproerig zou worden aangemerkt. De Landvoogdes gaf echter alleen de belofte, de regeringsinstanties tot matiging aan te zetten en enige Heren naar Spanje te zullen zenden.
Het zgn. Tweede Smeekschrift werd op 28 Juli 1566 door Lodewijk van Nassau en 11 anderen aan Margaretha aangeboden, als resultaat van de bijeenkomst van Sint-Truiden (voor de inhoud en betekenis zie Compromis, waar ook de lit.).