Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

SIAN-FOE

betekenis & definitie

ook Si-king, Si-ngan, Chang-an, hoofdstad van de Chinese provincie Sjensi in N.O. China, op de zuidelijke oever van de Wei-ho, ca 130 km boven de samenvloeiing met de Hwang-ho.

De stad ligt op een vruchtbaar löss-plateau en is een kruispunt van oude handelswegen, vnl. die van Oost-China, door het dal van de Wei-ho naar Kansoe en Si-kiang in het W. (de oude „zijdeweg”); zij had eeuwenlang grote betekenis als handelsstad en is thans aangesloten op het Chinese spoorwegnet. Schattingen van het aantal inwoners bewegen zich tussen 560.000 en 1,7 mill. (o.w. 50.000 Islamieten).De stad heeft een rechthoekig grondplan; is door zware muren omgeven en herbergt tal van overblijfselen van kunst- en cultuurhistorisch belang, waaronder de oudste moskee in China (geb. ca 800) en het beroemde „Pei Lin”, het „woud der tabletten’ ’, een museum, waarin zich o.m. talrijke tabletten met inscripties bevinden, waaronder het in 1625 bij toeval ontdekte zgn. Nestoriaanse tablet het beroemdst is. Het bevat inscripties betreffende het optreden der zgn. Nestoriaanse Christenen in China (7de en 8ste eeuw) (zie Nestorianen), copieën er van bevinden zich thans in 14 landen.

Sian-foe wordt reeds in 2205 v. Chr. genoemd en speelt onder verschillende namen een belangrijke rol in de Chinese geschiedenis. Onder de naam Changan was het hoofdstad van China onder de Tsjou-dynastie (ca 1100 v. Chr.), daarna als Feng-siang nogmaals onder keizer Sji Huang-ti, bouwer van de Grote Muur (ca 214 v. Chr.). Even buiten de stad bevinden zich graven van keizers der Mau-dynastie, onder wie het eveneens hoofdstad was.

Marco Polo bezocht de stad in 1278; zij heette toen Ken-jan-foe. In 1900 werd tijdens de Boxer-opstand het keizerlijke hof met de keizerin-weduwe en de jonge keizer naar Sian-foe overgebracht. In Dec. 1936 werd Tsjiang K’ai sjek er door communisten ontvoerd.

Lit. Père Havret, La Stèle de Si’ngan Fou (Shanghai, 1895-1902); W. E. Geil, Eighteen Capitals of China (1911); Pr. Fr. v. Holm, My Nestorian Adventure in China (1924).

< >