Brits inboorlingenadministrateur en staatsman in Zuid-Afrika (Westbury-on-Trim, 8 Jan. 1817 - Pietermaritzburg 23 Juni 1893), kwam jong naar de OostKaap en groeide op temidden van Bantoes, wier talen en zeden hij door en door leerde kennen.
Hij begon met de Wesleyaanse zending in Zuid-Afrika en werd in 1834 tolk van de Britse gouverneur. In 1835 ging hij als „diplomatiek agent” naar de inboorlingen in de grensstreken, en spoedig daarna naar Natal, waar hij tot 1875 als secretaris van Naturellenzaken en practisch als onder-gouverneur optrad. Vrijwel zonder troepen of blanke hulp handhaafde hij daar de vrede volgens het beginsel van segregatie, maar voor de ontwikkeling der inboorlingen deed hij vrijwel niets. Hij verstond evenwel hun mentaliteit zo goed, dat de Zoeloes hem als een der hunnen beschouwden en hem „Somtseu” (Machtige Jager) noemden.
In 1876, toen er in Transvaal moeilijkheden rezen tussen de Boeren en de stam der Bapedi, greep hij dit aan om van Londen uit de Britse annexatie van Transvaal voor te bereiden (zie Burgers, Th. F.). Op 12 Apr. 1877, na een stoutmoedige tocht van Natal naar Pretoria, vergezeld van slechts enkele politiemannen, annexeerde hij de Zuidafrikaanse Republiek op gezag van Lord Carnarvon en dank zij het slappe optreden van president Burgers. Hij trad nu op als administrateur van het nieuwe gebied, maar werd op 4 Mrt 1879 teruggeroepen om zijn autocratische neigingen. Door de benoeming van zijn zoon Henrique tot hoofd van een door hem ingesteld departement van naturellenzaken heeft hij echter ook veel invloed gehad op het inboorlingenbeleid in Transvaal.
PROF. DR M. BOKHORST
Lit.: C. J. Uys, In the Era of Shepstone 1842-1877 (Lovedale 1933).