Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 06-08-2022

Transvaal

betekenis & definitie

provincie van de Unie van Zuid-Afrika, groot 286 000 km2, in hoofdzaak het gebied der voormalige Zuidafrikaanse Republiek.

BODEMGESTELDHEID

Het O. van Transvaal en Swaziland is het Lage Veld (onder 900 m), dat in zijn westhelft nog bezet is met een aantal heuvelreeksen en kopjes, maar overgaat in een echte vlakte naar de kant van de lage Lebombobergen, die het scheiden van Portugees Oost-Afrika. Een scherpe tegenstelling met het Lage Veld vormt het Transvaalse Hoogland, dat van de zuidelijker plateau’s verschilt door zijn afwatering. Voor het eerst vinden wij hier een groot rivierstelsel, dat tot het gebied van de Indische Oceaan behoort en zijn bronnen op het plateau heeft. De tegenstelling tussen de takrivieren van de Vaal, met haar langzame afloop naar het W., en die van de Limpopo, met sterker val op een kortere weg naar zee, komt natuurlijk tot uiting in het tempo van de erosie. De Limpopo heeft in het N. een brede, laagliggende vallei gevormd, die als een uitloper van het Lage Veld kan worden beschouwd. In het Z., op de waterscheiding met de Vaal, ligt het Hoge Veld, een hoogvlakte van gering reliëf, tussen 1200 en 2000 m hoog, met hier en daar een heuvelrug. Zijn overgang naar het oostelijke Lage Veld vindt geleidelijk plaats, door een brede strook Middelveld (1200-900 m), waaraan oostwaarts stromende rivieren een sterker reliëf hebben gegeven. Ten N. van de Komatirivier verandert deze overgang van karakter; hier vindt men een steile plateaurand, met plotselinge hoogteverschillen, die doen denken aan die op de oostgrens van Basoetoland. Men spreekt hier dan ook van de Transvaalse Drakensbergen. Nabij de keerkring wordt de overgang tussen hoogland en Lage Veld weer geleidelijker. Een hoogte boven 1800 m wordt voor het laatst bereikt in de Zoutpansbergen, die samen met het Z.W.-waarts gelegen bergland de Limpopo-hooglanden vormen, die in een boog de Limpopovallei begeleiden. Tussen het Hoge Veld, de Oostelijke Hooglanden en het Limpopo-hoogland ligt in Midden- en West-Transvaal een bekkenlandschap, dat langs een omweg afwatert door de bronnen van de Limpopo en van haar grote zijtak, de Olifantsrivier, die zelfstandig de Drakensbergen doorbreekt. De hoogte van dit bekken is grotendeels van 900 tot 1200 m. De Transvaalse rivieren zijn onbevaarbaar; haar betekenis ligt in de watervoorziening, zowel voor besproeiing als voor stadsgebruik. De Vaal is in dit opzicht van groot belang voor de dichtbewoonde goudstreek, waarvan de ligging op de waterscheiding grote perspompinstallaties nodig maakt.

KLIMAAT

Heel Transvaal heeft zomerregens en droge, zonnige winters. Hoewel convectieregens overheersen, is de invloed van het reliëf toch zeer duidelijk. Cijfers tot bijna 2000 mm vindt men op de Drakensbergen, terwijl bedragen tot boven 800 mm op de lagere Lebombo-reeks voorkomen. Het tussengelegen Lage Veld krijgt grotendeels onder 500 mm. Het Hoge Veld vertoont een geleidelijke afneming van 800 mm in het O. tot minder dan 500 in het W. Midden- en Noord-Transvaal hebben, met hun afwisselend reliëf, ook een onregelmatige verdeling van de regenval. In de regenschaduw van de plateaurand komen cijfers onder 500 mm voor en aan de Limpopo-oevers onder 400. Op de Westelijke Hooglanden daarentegen komen weer cijfers boven 750 mm voor. Bijna de helft der provincie heeft, volgens de formule van Koppen, steppeklimaat (de Z.W. hoek en het grootste deel van het Centrale Bekken, de Limpopovallei en het Lage Veld). Vochtig zijn Hoge Veld, Middelveld en de meeste berglanden. Ook de temperatuur wordt bijna geheel beheerst door de hoogte. Het warmst zijn het Lage Veld en een deel der Limpopovallei, waar vorst onbekend is. Toch zijn ook hier een aantal maanden nog te koel voor echt tropische toestanden (vooral koele nachten). In de winter is de streek, met de beroemde Kruger-wildtuin (3/5 X Nederland), een gezocht vacantieoord. Ondanks zijn noordelijke ligging is Johannesburg merkbaar koeler dan Kaapstad. Strenge nachtvorst na zonnige dagen is normaal winterweer in dit plateau-klimaat; een enkele maal valt er sneeuw. Pretoria ligt in de overgangszone naar het Centrale Bekken. Midden- en Noord-Transvaal zijn warmer. Het beste klimaat voor blanken heeft het Hoge Veld. Het is de enige streek, die vrij is van malaria, welke in Midden- en Noord-Transvaal overal in meer of mindere mate een zomerplaag vormt en het zwaarst is in het Lage Veld en de Limpopovallei. In de winter is echter ook daar het besmettingsgevaar zeer gering.

PLANTEN- EN DIERENWERELD

Het Hoge Veld en een klein deel van de Oostelijke Hooglanden is van nature boomloos grasveld; in het droge W. vertoont zich een bijmenging van Kalahari-grasveld met doornbomen. Met uitzondering van enkele kleine woudstreken op de Drakensbergen is de rest van Transvaal ..bosveld”, d.w.z. een mengsel van gras- en boomgroei in plaatselijk uiteenlopende verhouding; savanneland dus. Als landschapsnaam wordt de term Bosveld gewoonlijk beperkt tot het Centrale Bekken en de streken ten N. daarvan. Verder z Afrika, planten en dieren.

BEVOLKING

Deze bestaat (1951) uit: 1 205000 blanken, 3 400 000 inheemsen, 40 000 Aziaten (meest Indiërs) en 60 000 inw. van gemengd ras. Van de inheemsen woont 3/5 en van de blanken bijna 9/10 op het Hoge Veld (inch Pretoria). Van de 31 plaatsen, die in 1946 meer dan 2000 blanke inwoners telden, lagen er 30 nabij of boven 1200 m. De blanke concentratie op het Hoge Veld berustte aanvankelijk op het gezonde klimaat, maar is buitengewoon versterkt door de mijnbouw (51 pet van de blanken in Transvaal woont aan de Witwatersrand), die door schepping van een markt ook de landbouw intensiveerde en de boerenbevolking deed toenemen. Aan de Rand en in een paar kleinere centra hebben de Britten de meerderheid, maar de verhouding verschuift zich ten gunste van de Afrikaners; te Pretoria en bijna overal elders in Transvaal overweegt het Hollands-Afrikaanse element. De reservegebieden der inboorlingen zijn in Transvaal kleiner dan in Natal en de Kaapprovincie; zij liggen meest langs de rand van het Hoge Veld en in het N. der provincie in streken tussen 900 en 1200 m hoog.

MIDDELEN VAN BESTAAN

De bevolkingscijfers tonen reeds, dat het Hoge Veld de meest ontwikkelde streek is en dat een afzonderlijke plaats hier toekomt aan het centrale deel, ruwweg een vierhoek: Krugersdorp-Pretoria-Witbank-Vereniging. Dit kleine gebied heeft 1 800 000 à 1 900 000 inw. (bijna 800 000 blanken), een reusachtige goudproductie, een aanzienlijke steenkoolopbrengst (Witbank en elders), diamant (Cullinan) en 2/5 van de hele fabrieksindustrie van de Unie. In dit laatste deelt ook de ambtenarenstad Pretoria, o.a. met het grote hoogovenbedrijf. De volgende cijfers geven de totale (en blanke) bevolking der steden in duizendtallen voor 1951: Johannesburg 880 (360), Pretoria 283 (151). Voor 1946: Springs in (25), Germiston 132 (53), Brakpan 83 (27), Benoni 74 (24), Krugersdorp 72 (24), Rodepoort 72 (23), Boksberg 53 (21). De Witwatersrand is vrijwel een aaneengesloten stedelijk gebied, al is de bebouwing meer open dan in Europa in zulke streken. De landelijke delen van het Hoge Veld combineren veeteelt (runderen en schapen) met landbouw; beide in het drogere W. minder intensief. Maïs is het grote landbouwproduct, waarvan de graansilo’s bij de spoorwegstations getuigen. Verder veel aardappels en in het warmere W. tabak. Vruchten komen veel voor, maar citrusvruchten bijna niet, wegens de nachtvorst. Mineralen zijn ook buiten de centrale streek van belang, steenkool en asbest in het O., alluviale diamanten in het W., langs de Vaal en bij Lichtenburg. Wil men in het N.O. ook Lijdenburg nog als Hoge Veld beschouwen, zoals sommigen doen, dan dient vermeld, dat men hier platina aantreft en bij Pelgrimsrust goudmijnen. Belangrijke nieuwe goudmijnen komen in het W. voor bij Potchefstroom (27 000 inw., 14 000 blanken; universiteitscollege) en Klerksdorp. De overige belangrijkste centra zijn: Lichtenburg, Middelburg, Ermelo, Volksrust en Heidelberg. Oostwaarts, in het Middelveld, vindt men, bij goede regenval en groter warmte, meer runderen dan schapen en een toeneming van citrus en tabak, terwijl maïs meer voor plaatselijk gebruik verbouwd wordt dan voor export. Retief is het voornaamste dorp.

In het Lage Veld is de omgeving van Barberton het best ontwikkeld. Citrus en tabak zijn zeer belangrijk; katoen aardt goed, schapen zijn onbelangrijk, maar runderen komen nog vrij veel voor; maïsproductie nog slechts in het klein voor eigen gebruik. Het dorp ligt op 860 m, dus betrekkelijk nog hoog; de malaria is er vrijwel bedwongen. Bekend is de goudstormloop van 1886, toen Barberton zelfs een effectenbeurs stichtte; reeds in 1887 barstte de zeepbel, toen de Witwatersrand veel voordeliger bleek. Tegenwoordig werken de kleine goudmijnen van Barberton weer. Ook elders liggen de voornaamste nederzettingen aan de rand van het hogere land; het grootste deel van het Lage Veld wordt nog geschuwd voor permanente bewoning. Hier was dus ruimte voor de Kruger-wildtuin.

Een boerenbedrijf van dezelfde aard als in Barberton vertoont het Bosveld van Midden- en Noord-Transvaal. Men kan hier een binnenste en een buitenste zone onderscheiden. Laatstgenoemde is nog zeer onontwikkeld; Messina heeft kopermijnbouw. Daarentegen is de binnenste zone, langs de rand van het Hoge Veld en in de Oostelijke Hooglanden, een gebied in opkomst. Schapen gaan op de Oostelijke Hooglanden het verst naar het N-, maar runderen zijn overal belangrijker. Maïs wordt meest voor locaal verbruik verbouwd (vooral door de inboorlingen). Zeer aanzienlijk is de productie van citrus en tabak, terwijl ook vroege groenten, voor de stedelijke markten van het Hoge Veld, van belang zijn. Veel mineralen komen voor; de belangrijkste ontginningen zijn die van platina, tin, ijzererts en goud. Het grootste dorp is Pietersburg (16 000 inw., 6000 blanken), 1300 m hoog in een omgeving, die als een eiland van Hoge-Veldvegetatie kan beschouwd worden. Verder Rustenburg, Potgietersrust en Louis Trichard.

PROF. DR P. SERTON

Geschiedenis

Reeds in 1834 reisde een commissie tot in Zoutpansberg om de mogelijkheden van vestiging ten N. van de Vaal te onderzoeken, en de eerste Voortrekkersgezelschappen onder Van Rensburg en Trichardt (1835) begaven zich eveneens derwaarts. Zij kozen daarbij een oostelijke route (29 ½ ° O.L. v. Gr.), want de beheersende factor in al deze ondernemingen was de aanwezigheid der gevreesde Matabelen in WestTransvaal. Als grensdekking tegen dezen kreeg de noordelijke partij onder de Voortrekkers van het stamhoofd der Bataoeng in 1836 verlof tot vestiging ten Z. van de Vaal, waar Winburg hun centrum werd. Van hier uit deed hun leider, Potgieter, dat jaar een verkenningstocht tot over de Limpopo, langs de gewone oostelijke route. Na enige botsingen met de Matabelen trokken dezen naar het tegenwoordige Rhodesië terug. Transvaal lag nu open en jaar na jaar nam de vestiging toe. Twee hoofdgroepen van nederzettingen ontstonden: die in West-Transvaal, waar Potchefstroom het centrum was, en die in het O., waar een tijdlang de afzonderlijke republiekjes Zoutpansberg en Lijdenburg bestaan hebben. De trekker voelde zich meer lid van een groep strijders en volgeling van een leider dan burger van een staat, met vaste grenzen, al beschouwde men vorming daarvan wel als einddoel en al hield men steeds een zeker onderling contact. Potchefstroom werd aanvankelijk als onderhorigheid van Winburg beschouwd, maar dit veranderde door de Britse annexatie van het land tussen Oranje en Vaal (1848) en de Zandrivierconventie (1852), waarbij Brittannië de onafhankelijkheid der trekkers ten N. van de Vaal erkende. De Limpopo-grens stond vast, doordat de riviervallei leeg bleef wegens malaria en tsetsevlieg, terwijl het gezonde land, verder noordwaarts, in handen der Matabelen was. Daarentegen zijn de west- en oostgrens nog lang onzeker gebleven en ook de binnenlandse toestand heeft zich slechts langzaam geconsolideerd. Een centrale Volksraad werd in 1849 ingesteld. Daarnaast stonden sinds 1851 4 hoofdcommandanten, onder theoretisch oppergezag van de Volksraad. Leider in de eenheidsbeweging was Pretorius van Potchefstroom, terwijl Potgieter, die met de oude, losse band tussen de trekkers tevreden was, in Zoutpansberg woonde. In 1853 werd de benaming Zuidafrikaanse Republiek vastgesteld en in 1855 werd Pretoria gesticht als centrale bestuurszetel. In 1856 namen de burgers van Potchefstroom een grondwet aan, waar de Zoutpansbergers zich in 1858 bij aansloten, en in 1860 werd de grondwet ook door de Lijdenburgers aanvaard, bij wie zich twee jaar tevoren de kleine Republiek Utrecht had aangesloten.

De economische ontwikkeling toont ons een volk van eenvoudige veeboeren, met redelijke welvaart in primitieve familiehuishouding. Handel en geld speelden nog een geringe rol en ook de regering had slechts zeer beperkte financiële middelen en weinig macht naar buiten. Dit verklaart mede de episode van de strijdloze annexatie door Shepstone (1877) onder het presidentschap van Burgers. De leider, die toen naar voren kwam, was Paul Kruger. In 1881 won de republiek gewapenderhand een gedeeltelijke onafhankelijkheid terug, die in 1884 uitgebreid en bevestigd werd. Naar het W. was de grens lang onbepaald; de aanspraken gingen zeer ver (zelfs tot de Atlantische Oceaan), maar werden niet door effectieve bezetting ondersteund.

De eigenlijke strijdvraag was, of tussen de grens en de ontoegankelijke Kalahari al of niet een corridor zou openblijven voor Britse uitbreiding naar het N. Hiervan heeft Brittannië zich in 1881 verzekerd; de grens, die toen werd vastgesteld, is in 1884 enigszins ten gunste van de republiek gewijzigd, maar liet ruimte voor de latere Britse spoorweg naar het N. De grens met de Portugezen is in 1869 bij verdrag geregeld en sindsdien slechts op enkele bijkomstige punten gewijzigd. De kritieke zone lag ten Z. van het Portugese gebied, waar de republiek in Zoeloeland of Tongaland een eigen haven had kunnen krijgen. Groot-Brittannië is er echter in geslaagd dit te beletten.

Het centrale feit in de nieuwere Transvaalse geschiedenis is de ontdekking van het goud; vooral dat aan de Witwatersrand (1884; stichting van Johannesburg 1886), die weldra het rijkste goudveld in de wereld bleek te zijn. Dit leidde tot een totale omwenteling in de economische structuur, tot grote welvaart voor volk en staat, maar ook tot zware sociale en politieke problemen, tot de Uitlanderkwestie, de Jameson-inval (1896) en de Tweede Vrijheidsoorlog (1899-1903). Na de oorlog werd Transvaal een kroonkolonie en moest aan Natal de districten Utrecht en Vrijheid en een deel van Wakkerstroom afstaan. Bovendien werd Swaziland een afzonderlijke kroonkolonie. In deze verkleinde omvang kreeg Transvaal in 1906 een verantwoordelijke regering en trad in 1910 als provincie in de Unie.

PROF. DR P. SERTON

Lit.: A. N. Pelzer, Geskiedenis van die Suid-Afr. Republiek, I (Kaapstad - Amsterdam 1950); A. J. H. van der Walt, J. A. Wüd en A. L. Gever, Gesk. v. Suid-Afr., I (Kaapstad 1951).

< >