Duits ontdekkingsreiziger (Riga 29 Dec. 1836 - Berlijn-Dahlem 19 Sept. 1925), maakte uit particuliere middelen een reis naar Egypte van 1864-1866, vnl. met het oog op botanische studiën. Hij bereisde de Rode-Zeekust en trok door Sennaar naar Khartoem.
Bij de tweede reis van 1868-1872 bestudeerde hij niet alleen de flora van het Bahr el Ghazal-gebied, doch kon een zeer belangrijke plantencollectie worden meegebracht; ook de waterscheiding tussen de Nijl en de Oeele werd vastgesteld en werden 3 nog onbekende volksstammen, de Njamnjam, de Mangbetoe en het pygmeeënvolk der Akka, ontdekt. Na deze reis heeft hij nog vele kleinere reizen in Egypte, waar hij van 1875-1888 woonde, en in de Atlas-landen ondernomen, maar in hoofdzaak heeft hij er zich toe bepaald zijn prachtige herbarium, dat hij aan de Pruisische staat schonk, te bewerken. Verder hield hij zich vooral met archaeologische onderzoekingen in Egypte bezig.
Bibl.: Reise an der Küste des Roten Meeres von Kosser bis Suakin (Zeitschr. Allg. Erdkunde, 1867); Beiträge zur Flora Aethiopiens (Berlin 1867); Im Herzen von Afrika (2 dln, Leipzig 1874); Auf unbetretenen Wegen in Aegypten (Hamburg 1922).