wordt genoemd:
a. een gewelf dat onder een helling staat boven een horizontaal vlak, bijv. een gewelf boven een trap. Het wordt ook een klimmend gewelf genoemd;
b. een tongewelf dat wordt afgesneden door een verticaal vlak, schuin op de as-richting aangebracht. Als de lintvoegen gericht worden rechthoekig op de voorzijde van het gewelf, dus op de frontbooglijn, dan ontstaan steenlagen, die onderling zeer verschillend van breedte zijn (orthogonaal of Frans steenverband). Men vereenvoudigt de uitvoering door de lintvoegen te richten rechthoekig op de lijn, die de hoekpunten van de frontboog, ontrold in het horizontale projectievlak, verbindt. De steenlagen worden nu overal even breed (helecoïdaal of Engels verband). Men kan een schuin gewelf in baksteen uitvoeren, doch heeft voor de aansluitingen bij de uiteinden, dus bij de frontbogen, blokken natuursteen nodig.
Lit.: J. E. Wattjes, Constr. v. Gebouwen, 3de dl; H. Thunnissen, Gewelven (Amsterdam 1950).