Duits architect (Neuruppin 13 Mrt 1781 - Berlijn 9 Oct. 1841), leerling van Friedrich Gilly. Toen deze in 1800 overleed, werd hij belast met het voortzetten van diens arbeid, doch na een reis naar Italië en Parijs (1803-1806) bepaalde hij zich tot het landschapschilderen.
In 1811 werd hij lid van de Koninklijke Academie te Berlijn en in 1820 hoogleraar aan die inrichting. Hij bewoog zich, als architect, in het algemeen in een klassieke richting en paste bij voorkeur de Griekse bouwstijl met wijzigingen toe.Van de door hem ontworpen gebouwen noemen wij: de nieuwe Hoofdwacht (1816-’18); de schouwburg (1818-’21) en het Altes Museum (1822-’28) te Berlijn, een paleis voor de prins van Pruisen, de sterrenwacht, het Casino te Potsdam, het kasteel Krzeskovice, het kleine paleis te Glienecke bij Potsdam, het kasteel Tegel, de Charlottenhof bij Potsdam, de Bouwacademie te Berlijn, onderscheiden kerken enz. Vooral openbaart zich zijn klassieke richting in de door hem ontworpen gedenktekenen, bijv. in dat van Frederik de Grote te Berlijn, in dat op de Kreuzberg en in het praalgraf van Scharnhorst. Als schilder heeft hij niet alleen schilderijen, maar ook panorama’s, diorama's en decoraties voor schouwburgen vervaardigd. Tot zijn grandioze niet uitgevoerde ontwerpen behoren een paleis voor koning Otto op de Akropolis te Athene en een zomerresidentie voor de Russische tsaar op de Krim.
Lit.: A. Grisebach, K. F. S. (1924); P. O. Rave, Das S.
Museum (1931); Idem e.a., K. F. S., das Lebenswerk I (1938); K. G. Kachler, S.’s Kunstauffassung, diss. Basel (1940).