graaf de, Frans socialist (Parijs 17 Oct. 1760 - 22 Mei 1825), was de meest zonderlinge, avontuurlijke en originele vertegenwoordiger van het vóór-Marxistische socialisme, dat gemeenlijk als utopistisch socialisme wordt aangeduid. Een sfeer van romantiek omringde zijn levensgang, zijn idealen en zijn stelsel.
Naar de traditie van zijn geslacht trad hij al vroeg in militaire dienst. Daarbij nam hij in Amerika onder Washington’s banier aan de onafhankelijkheidskrijg tegen Engeland deel. In Europa teruggekeerd ving hij zijn grote reizen door Europa aan, werd diplomatiek agent in Holland, diende de Spaanse regering van advies in zake de aanleg van spoorwegen, had met verschillende wetenschappelijke kringen, inzonderheid met wis- en natuurkundigen contact, speelde tijdens de Franse Revolutie zijn rol, werd door de Jacobijnen gevangen gezet, en verloor zijn groot vermogen door allerhande speculatieve ondernemingen. Het resultaat van zijn rusteloos beweeg was ten slotte dat hij straatarm in Genève als schrijver van de Bank van Lening tegen een jaarlijks traktement van 1000 francs werkte.
De St Simon stond in nauwe geestesgemeenschap met de Franse „verlichters”, de encyclopedisten. Met de rationalisten verheerlijkte hij de „rede” als de bron van alle wijsheid. In een star positivisme zocht hij al het bovennatuurlijke uit de gedachtenwereld te verwijderen om in plaats van de „morale céleste” (de hemelse moraal) de „morale terrestre” (de aardse moraal) op te bouwen. Het leidend beginsel waarop De St Simon de maatschappelijke orde wilde zien opgebouwd is uitgedrukt in zijn vermaarde leuze: „A chacun selon ses capacités et à chaque capacité selon ses œuvres”. Door dit principe geleid wil hij breken met de voorrechten aan geboorte en familieverband toegekend, opdat voor de maatschappelijke positie, die men zal innemen, slechts de mate van productieve arbeid beslissend zal zijn. Die waardering van de arbeid voert hem tot de verheerlijking van de industrie; aan de industrie de toekomst, aan de industriëlen een ere-plaats — die gedachte beheerst vooral zijn latere geschriften.
Zijn in 1817 verschenen boek L’industrie draagt dan ook tot motto „tout par l’industrie, tout pour elle”. In Du système industriel en Le catéchisme des industriels eist hij dat de „faiseurs des phrases”, de staatslieden en de literatoren, op de achtergrond zullen treden opdat in het staatsbestuur, dat het gehele maatschappelijk leven behoort te overheersen, aan de industriëlen de leiding zal worden toegekend.
Merkwaardig is het dat de man, die al het bovennatuurlijke uit de gedachtenwereld wilde vernietigen, op het einde zijns levens een soort eredienst van de arbeid organiseerde. In zijn Nouveau christianisme kondigde hij zijn stelsel aan als een nieuwe religie en zijn volgelingen, die deze idee vastgrepen, deden haar ontaarden in een zwoel mysticisme.
Slechts weinige van de talloze door De St Simon naar voren gebrachte denkbeelden hebben vrucht gedragen. De voorstelling alsof hij belangrijke bouwstoffen heeft geleverd voor het historisch-materialisme, later door Marx ontwikkeld, schijnt weinig aannemelijk. Veeleer moet hij als een voorganger van het staatssocialisme worden beschouwd vanwege de door hem voorgestelde diepingrijpende bemoeiing van een sterk gecentraliseerd staatsgezag met het economisch leven.
PROF. MR P. A. DIEPENHORST
Bibl.: L’industrie (Paris 1817-1818); L’organisateur (1819-1820); Du système industriel (1821-1822); Catéchisme des industriels (1823-1824); Nouveau christianisme (1825); Œuvres de S. S. et d’Enfantin, 47 dln (Paris 1865-’78).
Lit.: G. Weill, Un précurseuo du social., S. S. et son œuvre (Paris 1894); P. Weissengruen, Die socialwissenschaftl. Ideeen S. S.’s., diss.
Basel (1895): Fr. Muckle, S. S. und die ökon. Geschichtstheorie (Jena 1906); Idem, H. de S. S. Die Persönlichkeit und ihr Werk (Jena 1908); G.
Brunet, Le Myst. social de S. S. (Paris 1925); M. Leroy, La vie véritable du comte H. de S. S. (17de dr.) (Paris 1925); C. Bouglé, L’œuvre de S.S. (1925); W. Spükler, Der Saint Simonismus.
Leben u. Lehr von S.S. (1926); R. Treves, La dottrina Sansimoniana nel pensiero ital. del Risorgimento (1931).