Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 04-07-2022

Jacobijnen

betekenis & definitie

(1) in de Middeleeuwen populaire naam voor de Dominicanen, naar hun studie-klooster St Jacques te Parijs.

(2), invloedrijke radicale partij in de Franse Revolutie. In Juni 1789 vormde zich in de Nationale Vergadering een club van afgevaardigden uit Bretagne, weldra ook uit andere provincies, tegenstanders van het Veto-recht voor de koning (Bretonse club). Na October, toen de regering naar Parijs verplaatst was, vestigde zij zich in het oude Dominicanen-klooster St Jacques in de Rue SaintHonoré. Vandaar de naam. Nu hadden ook de gematigden zich aangesloten. Behalve afgevaardigden zoals Siéyès, Mirabeau, Bailly, de gebroeders Lameth, Barnave, Barère en Robespierre, waren nu ook journalisten als Camille Desmoulins, geleerden als Condorcet, kunstenaars als David lid. Alleen actieve burgers konden toetreden.

De club, die toen officieel Club des Amis de la Constitution heette, werd het middelpunt der politieke Parijse bourgeoisie. Men liet echter ook publiek toe, dat van de tribune af de beraadslagingen volgde. Men kan zeggen, dat de Jacobijnen op staatkundig en economisch gebied het denkbeeld van zoveel mogelijk individuele vrijheid voorstonden: in de trant van de Amerikaanse en Franse constituties. Van den beginne af aan was echter de invloed der radicalen, die uitbreiding van het kiesrecht voorstonden en de koninklijke regering wantrouwden, groot. Onder de drang der gebeurtenissen werd de invloed der radicale democraten sterker. Op economisch gebied bleven de Jacobijnen echter physiocraten.

In 1790 ontstonden 152 dochter-clubs, die in de verschillende steden van Frankrijk hetzij een krachtige steun vormden der gemeentebesturen, hetzij daartegen een felle oppositie vormden, naar gelang deze een radicaal dan wel een contra - revolutionnair standpunt innamen. In Juli 1791 koos een aantal Jacobijnen partij voor de republikeinse volkspetitie op het Champ de Mars, waarop de gematigden (Feinllants) zich afscheidden. Sedert December van dat jaar maakten Brissot c.s. propaganda in de Jacobijnenclub voor de oorlog met Oostenrijk. De club liet zich meeslepen ondanks de waarschuwingen van Robespierre en Danton. Van de nationale volksbeweging echter, die het gevolg van de oorlog was, maakte de laatste gebruik om met pieken gewapende democraten tot de clubvergaderingen toe te laten. Nu werd ook aan passieve burgers niet langer het lidmaatschap geweigerd.

De rode wollen Phrygische muts kwam in de mode en werd het symbool der club (Jaco- bijnenmuts). Zo ontsnapte de leiding over de beweging aan de Girondijnen (1792). Zij veranderde haar naam in Société des Jacobins. Amis de la Liberté et de d’Egalité (21 Sept. 1792). Langzamerhand echter traden van uiterst links de afgevaardigden, die betrekkingen met de Club der Cordeliers onderhielden, tot haar toe, terwijl in het laatst van 1792 de Girondijnen verwijderd werden. Zo identificeerde de Jacobijnenclub zich meer en meer met de Bergpartij in de Conventie. Tijdens de dictatuur vervulde zij de functie van middelevenredige tussen Conventie en Commune, tussen Conventie en volk.

De Jacobijnen oefenden ook een sterk centraliserende functie uit in het rijksbestuur. Geen wonder, dat dat laatste verzwakte, toen na de val van Robespierre de Parijse Jacobijnenclub op 12 Nov. 1794 op last der Conventie gesloten werd. 23 Aug. 1795 besloot dit lichaam alle volksclubs te verbieden. In de zomer van 1799, kort voor de staatsgreep van Brumaire, heeft nog een Réunion des Amis de la Liberté et de l'Egalité bestaan, waarvan een groot deel der afgevaardigden van de „Raad der Vijfhonderd” (o.a. Drouet en de generaals Augereau en Moreau) lid was en die men de Jacobijnenclub van het jaar VII noemt.

DR J. S. BARTSTRA

Lit.: A. Aulard, La société des Jacobins, recueil de documents (6 dln, 1889-1897); Ch. Kuhlmann, Influence of the Breton Députation and the Breton Club in the French Révolution (Lincoln, Nebraska 1903); G. Mallet, La politique financière des Jacobins (1913); Crâne Brinton, The Jacobins (New York 1930); G. Walter, Hist. des Jacobins (1946); J. de Castelnau, Le club des Jacobins (1945).

< >