Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

SAGOPALM

betekenis & definitie

is een tot de familie der Palmen behorend geslacht, dat uit tal van soorten bestaat, waarvan vooral Metroxylon Rumphii Mart. en M. Sagus Rotb. voor de mens belangrijk zijn.

De palm is inheems op de Molukken, waar Marco Polo, toen hij tussen 1270 en 1295 deze eilanden bezocht, de sagopalm al bij de bevolking bekend vond. Het zijn beide slechts eenmaal bloeiende en daarna afstervende vederpalmen, die een eindstandige, pluimvormige bloeiwijze maken. M. Rumphii, de „sagoe toeni” van Ambon, is gekenmerkt door de met 1-4 cm lange stekels gewapende bladsteel en komt vooral veel op de Molukken voor; wordt ruim 10 m hoog en 50-60 cm dik. De bladeren worden onder de naam „atap” als dakbedekking gebruikt. De boom, die overvloedig wortelt, maakt veel worteluitloop, die voor de voortplanting gebruikt wordt. In de stam komt een vooral vóór de bloei zeer zetmeelrijk merg voor.

De bloei kondigt zich aan door de vorming van minder forse bladeren met witte bladscheden. M. Sagus, de „sagoe perampoean”, komt zowel op de Molukken als op Sumatra voor; de bladstelen hebben geen stekels, maar de bladsegmenten eindigen in lange, harde punten. Ook deze palm levert veel zetmeel, doch minder dan de eerste, die wel 500 kg zetmeel kan leveren, tegen de tweede slechts 200 kg.De palmen komen veel in het wild, soms zelfs in zgn. sagobossen voor, doch waar de bevolking dicht is, heeft ook cultuur plaats langs kusten en rivieren daar de palm een echte moeraspalm is en veel water nodig heeft. Voor de bereiding van het meel, eigenlijk „zetmeel”, dat als „sago” of „parelsago” in de handel komt, hakt men de stam om, zo gauw als de bloei zich aankondigt. Men hakt de stam in stukken van 2 of 3 m, splijt deze overlangs in tweeën en hakt of raspt uit deze helften het merg, waarin steeds veel vaatbundels voorkomen, los. Het sagohoudende merg wordt losgeklopt en geplet en van de zwaarste bundels ontdaan; de rest, die men „ampas” noemt en die rijk is aan zetmeel wordt met water gewassen en gekneed, waarbij men steeds meer vezels verwijdert. Alles bevindt zich in een hellend geplaatste wasbak, die aan het ondereinde van een primitieve zeef is voorzien en die het water met het daarin zwevende zetmeel doorlaat naar een bezinkbak, meestal een halve sagostam, van 8-10 m lengte. De volgende dag laat men het bovenstaande water aflopen en pakt de nog veel water bevattende en zuur ruikende massa in van sagobladeren gemaakte manden.

Na enig nadrogen worden deze op de passars verhandeld; de inhoud kan enige weken goed blijven, voor langer opslag moet men nogmaals wassen, beter zuiveren en zeer goed drogen. Soms gaat men zorgvuldiger te werk door het merg eerst fijn te stampen of kneedt men het meel op fijne zeven met veel water uit, om de vezels zoveel mogelijk te verwijderen; de zure lucht en smaak verdwijnen dan. Voor de export wordt de massa zeer zorgvuldig behandeld.

In de Riouw-Archipel en op de oostkust van Sumatra geschiedt de bewerking machinaal en gaat het meel naar Singapore. Vooral in Singapore wordt de parelsago gemaakt; de ruwe sago wordt daar in stukken ongebleekt katoen in grote houten kuipen met veel water gewassen en gekneed zodat het meel door de doek naar buiten treedt en de ruwe vezel achterblijft; dit proces wordt enige malen herhaald. Het meel bezinkt op fijne zeven en wordt daarna op droogvloeren gedroogd. Voor het bereiden van de parelsago gebruikt men de fijnste kwaliteit meel, dat men in nog vochtige toestand in zakken ophangt en heen en weer laat schommelen, waardoor kleine zetmeelbolletjes ontstaan, die men gedurende 5 minuten in grote ondiepe, ijzeren, van binnen met vet besmeerde pannen roostert, zodat mooie glanzende bolletjes ontstaan. Uit de ruwe sago bereidt men 55-88 pct zuiver meel of 50-53 pct parelsago.

Sagomeel bevat slechts 3 pct eiwit (tapioca 6, aardappelmeel 7,4 pct), 0,24 pct vet (tapioca 1,9, aardappelmeel 0,4 pct), 80 pct koolhydraten (tapioca 80, aardappelmeel 75 pct) en staat daarbij dus in de voedingswaarde achter. Nog geringer is de voedingswaarde vergeleken met die van rijst en maïs, waarvoor de pct resp. 8, 2,5, 75 pct en 9,5, 5,2 en 68 pct zijn. Gebruik: De ruwe sago wordt grotendeels als een soort brij „papeda”, vermengd met wat bouillon, djeroek of paprika gegeten, doch ook bakt men er koeken van, die men, indien afgesloten van de lucht, lang kan bewaren. Verder gebruik van de palm: de bladstelen als materiaal voor hekken en kisten, het blad als „atap” dakbedekking; uit de nerven van de blaadjes maakt men bezems en de groeipunten van de stam worden als groente gegeten.

DR A. KLEINHOONTE

Lit.: Sprecher von Bernegg, Trop. u. Subtrop. Weltwirtschaftspflanzen I (Stuttgart 1929), p. 288-304; H. Deinum, Sago in: Van Hall en v. d. Koppel, De landbouw i. d. Ind. Archipel, II A (’s-Gravenhage 1948), p. 604-621.

< >