of Ruisdael (van), Nederlands geslacht van landschapschilders (oorspronkelijke naam de Goyer), die hun naam ontleenden aan een aldus genaamd landgoed bij Blaricum:
Isaack
(Naarden 1599 - Haarlem, begr. 4 Oct. 1677) schilderde duinlandschappen en dorpsgezichten en schijnt wel de schilderijen van zijn zoon Jacob met figuren gestoffeerd te hebben. Van 1634 af woonde in zijn huis de schilder Jan van Goyen.
Salomon
(Naarden, waarsch. kort na 1600 − Haarlem, begr. 3 Nov. 1670), broeder van de voorgaande, werd in 1623 in het gilde te Haarlem ingeschreven. Zijn vroegst bekende werken (uit 1627) laten de invloed van Esaias van de Velde zien, die sedert 1618 te ’s-Gravenhage woonde, terwijl werken uit de volgende jaren aan de kunst van Peter de Molijn doen denken. Na 1630 ontstond een ontwikkeling, parallel aan de kunst van Jan van Goyen. Wie echter Salomons leermeester geweest is, blijft twijfelachtig. De toon in zijn schilderijen is aanvankelijk enigszins gelig, daarna wordt hij meer grijs-groen, terwijl de laatste werken vaak wat donker, soms zelfs grauw en zwartachtig zijn. Toch hebben zijn schilderijen meestal meer kleur dan die van Jan van Goyen.
Zo geeft hij in zijn latere werken dikwijls een lichte, bijna bonte avondhemel, die zich in het water spiegelt. In deze late tijd komen ook winterlandschappen voor, die meestal tamelijk kleurig zijn.
Lit.: W. Stechow, S. v. R. (Berlin 1938).
Jacob
(Haarlem 1628 of 1629 - begr. 14 Mrt 1682), zoon van Isaack, leerde wellicht bij zijn oom Salomon, doch sloot zich voorts aan bij Haarlemse schilders als Cornelis Vroom, Allaert van Everdingen, Balthasar van der Veen en Guilliam Dubois, wier coloriet geprononceerder was dan dat van Salomon. Na een periode te Haarlem vestigde hij zich ca 1656 te Amsterdam. Hij schilderde landschappen in Holland, Gelderland en Westfalen, doch ook zee- en stadsgezichten; Skandinavische watervallen nam hij over van Allaert van Everdingen. De figuren in zijn vroegere schilderijen zijn veelal ingeschilderd door Adriaen van Ostade, Nie. Berchem en Ph. Wouwermans, in zijn Amsterdamse schilderijen door Adriaen van de Velde of G. van Batten.
Er zijn een honderdtal jeugdwerken, meest natuurstudies uit de jaren 1645-1653 van hem bekend. Daarna ontstonden reeds schilderijen met vergezichten, opgebouwd met grote licht- en schaduwmassa’s. Vervolgens ontstonden vlakke landschappen in de buurt van Haarlem, het Slot Bentheim en zeestudies, te Amsterdam geschilderd. Zijn grote meesterwerken dateren uit de tijd tussen ca 1660 en ca 1675 (bosgezicht te Wenen; een bos in het Louvre; de Molen bij Wijk bij Duurstede, Rijksmuseum, Amsterdam, en een Landschap met ruïne, 1673, Nat. Gall., Londen). Na 1675 valt een achteruitgang in het werk waar te nemen.
De latere werken zijn veelal op donkere grond geschilderd, de verflaag is dun en de tekening vaak oppervlakkig en schematisch. Op grond van zijn vroegere werk behoort hij echter tot de grootste landschapschilders van alle tijden.
DR R. VAN LUTTERVELT
Lit.: M. Weinberger, R. (1925); J. Rosenberg, J. v. R. (1928); K. E. Simon, J. v.
R. (Wien 1930); H. F. Wijnman, Het leven der Ruysdaels, in: Oud Holland XLIX (1932); W. F. H. Oldewelt, J. v. R. en zijn Dam-gezichten, in diens: Amsterdamsche archiefvondsten (A’dam 1942).