(bij Aquileja ca 345 - Messina 410), studeerde te Rome en werd daar bevriend met Hiëronymus. Hij werd ca 370 gedoopt en leerde in Egypte het kluizenaarsleven en Origenes kennen, ca 379 ging hij op de Olijfberg als kluizenaar leven en ontving van de bisschop van Jeruzalem, Johannes, de priesterwijding (390).
In 397 vestigde hij zich wederom in Aquileja en vertaalde daar werken van Origenes. Dit bracht hem in ernstige strijd met zijn vriend Hiëronymus. Door een inval der West-Goten verdreven, stierf hij te Messina in 410. Zijn verdienste ligt vooral in de Latijnse vertaling die hij gaf van Griekse schrijvers, vooral Origenes, Basilius, Gregorius van Nazianze. Hij vertaalde ook de Kerkelijke geschiedenis van Eusebius van Caesarea en zette haar voort van 324 tot aan de dood van keizer Theodosius I de Grote (395). Hij gaf verder als eerste een Latijnse uitleg van het Apostolische geloofssymbolum.Lit.: G. Bardy, Traducteurs et adapteurs au IVe siècle in Recherches de Science relig. t. 30, blz. 294-301 (Paris 1940); M. Villain, R. d’Aquilée commentateur du symbole des Apôtres in Science religieuse, blz. 129-156 (Paris 1944); F. X. Murphy, R. of A. (Washington 1945); M. Wagner, R., the Translator (Washington 1945); Altaner, Patrologie, blz. 343-344 (Freiburg i.Br. 1950).
