voormalig hertogdom, provincie van Frankrijk, grensde in het N. en W. aan het Kanaal, in het O. aan Picardië en îsle de France en in het Z. aan Orléanais, Maine en Bretagne en omvatte de landschappen Pays de Caux, Bray, Vexin Normand, Roumois, Auge, Liévin, Marches, Houlme, Ouche, Caen, Cotentin, Alençon, Bessin, Bocage en Avranchin. De hoofdstad was Rouen.
Tegenwoordig bestaat het uit de departementen Seine-Inférieure, Eure, Calvados, Orne en Manche. De oppervlakte bedraagt 30 628 km2 en het aantal inwoners ruim 2 millioen.Ten N. van de Seine vindt men de landschappen Pays de Caux en Pays de Bray. Het eerste is een 200 m hoog plateau, dat met steile kliffen tegen het Kanaal afbreekt (badplaats: Étretat). Het heeft een winderig klimaat en de akkers en weiden worden door hagen beschermd. Akkerbouw (suikerbieten, tarwe, koolzaad en een weinig vlas) en veehouderij vormen het hoofdbestaansmiddel; oostwaarts hiervan ligt het Pays de Bray, meer een uitsluitend veeteeltgebied met kaasmakerij en consumptiemelkwinning ten behoeve van Parijs. Ten Z. van de Seine ligt het Pays d’Auge, waar eveneens de rundveehouderij overweegt, en dat vooral kaas levert (Camembert, Livarot, Pont l'Évêque) ; verder is hier paardenfokkerij en ciderbereiding. De Campagne de Caen vormt in tegenstelling tot de tot dusverre genoemde landschappen van Normandie een boomloos weide- en akkergebied; zij heeft steengroeven en ijzerwinning.
Meer naar het W. ligt Le Bessin, met zuivelveeteelt (vnl. Isigny) en appelboomgaarden (Bayeux). Het Z. en W. deel van Normandië, „le Bocage normand”, heeft overwegend arme en zure gronden; boekweit, rogge en aardappelen vormen hier de hoofdvruchten; ook de weiden zijn slecht en de verbouw van voedergewassen moet hier de onvoldoende grasopbrengst aanvullen. Naast rundvee worden hier veel varkens gehouden (vleeswarenindustrie te Vire); huisarbeid (fabricage van kant, vooral Alençon e.o.) moet de inkomsten uit het landbouwbedrijf aanvullen. Voorts heeft dit deel van Normandie een omvangrijke kleinijzerwarenindustrie, houtbewerking en leerlooierij. Ook het schiereiland Cotentin draagt dit karakter.
De steden (Saint-Ló, Valognes, Coutances en Vire) zijn in hoofdzaak markt- en winkelcentra. Het voornaamste stedengebied van Normandië ligt echter in het Seine-dal; nl. de havens Rouen en Le Havre, en de centra der wolindustrie Elboeuf en Louviers.
Kunst.
Normandie werd in de nde eeuw, nadat de Noormannen zich hier gevestigd hadden, van groot belang, speciaal voor de ontwikkeling van de bouwkunst, die in deze streek een geheel eigen stijl kreeg. In deze stijl is voor het eerst de abdijkerk van Bernay (1013 gesticht) gebouwd, door Guillaume de Dijon. Het was een kerk met drie schepen, met triforiën, een dwarsschip en een parallel koor met drie absiden in de vorm van het koor van Cluny. Volgens dit systeem werden in Caen de SteTrinité, ook Abbaye aux Dames geheten (ca 1060), en de kerk in Cérisy la Forêt (ca 1080) en in Engeland de kathedraal van Canterbury gebouwd, waar de aartsbisschop de vroegere abt van de Ste-Trinité was. De twee machtigste bouwwerken in Normandisch-Romaanse stijl zijn de abdijkerk van Jumièges (1040-’67) met parallel koor en de rijzige St-Etienne in Caen (1064 gest.) met kooromgang. Deze kerken hebben invloed gehad op de ontwikkeling van de Gothische stijl van de Isle de France, die omgekeerd weer de Normandische Gothiek heeft beïnvloed.
Zo hebben de kathedralen van Rouen en van Eu stijlelementen van die van Chartres overgenomen en de kerk St-Georges de Boscherville van die van Fécamp. Lisieux ten slotte is geheel door Franse bouwmeesters ontworpen en uitgevoerd. Maar de Gothisch verbouwde kerken van Bayeux en Coutances hebben een heel eigen type met haar enorme vieringstorens, die haar een pyramidaal bouwvolume geven. De kapellen van de omgang zijn niet door muren gescheiden, maar door transennae, waardoor ze één ruimte vormen. De kapel in de middenas ontwikkelde zich in Bayeux tot een zelfstandig kerkje, iets wat in de 13de eeuw regel werd. Behalve in Rouen speelde de sculptuur nergens een grote rol.
In de 14de eeuw werd de algemene Franse stijl overheersend, le style rayonnant, waarin de koren van Sées en Evreux en die van St-Ouen in Rouen zijn gebouwd. In de 15de eeuw kwam, onder Engelse invloed, le style flamboyant, waarvan St-Maclou in Rouen het rijkste voorbeeld is. De gehele ontwikkeling van de Normandische stijl is goed te volgen aan één gebouw, nl. de abdij van Mont St-Michel, waaraan van de 9de tot de 15de eeuw gebouwd is. Tot 1530 bleef men in Gothische stijl bouwen, maar op het einde van de 15de eeuw had de Renaissance haar intrede al gedaan. Centrum van deze stijl was het kasteel Gaillon, waar ook Jean Goujon zijn opleiding kreeg. De kathedraal van Rouen bevat fraaie grafmonumenten, o.a. van Louis de Brézé;het koor van de St-Pierre in Caen bezat een Renaissance-ornamentatie.
In de latere tijd sloot Normandië zich aan bij de algemene Franse stijl. De locale stijl bleef het langst bestaan in de typische vakwerkhuizen. Schilders uit deze streek afkomstig zijn Nic. Poussin, Th. Géricault en J. Fr.
Millet. Een beroemd voorwerp uit de decoratieve kunst herbergt het museum in Bayeux, nl. de Tapisserie de Bayeux, naar men aanneemt in het einde van de 11de eeuw in Engeland gemaakt.
F. B. DE VRIES
Lit.: L. Gillet, Normandia, in Ene. Italiana; P. Frankl, Die frühmittelalterliche und romanische Baukunst (Potsdam 1926); Marcel Anfray, L’Architecture Normande, son influence dans le Nord de la France aux XI et XII s. (Paris 1939).
Geschiedenis
Het hertogdom Normandië ontstond in 911, toen Noormannen (vandaar de naam) onder Rollo door de Franse koning Karel de Eenvoudige met het land links en rechts van de Seine-monding beleend werden (Verdrag van St-Clair-sur-Epte). Door de aanneming van het Christendom verfransten deze Noormannen. Door de verovering van Engeland in 1066 ten gevolge van de overwinning van hertog Willem II bij Hastings op de Angelsaksen werden de Normandische leenmannen machtiger dan hun Franse leenheer. Nog bedenkelijker werd deze toestand voor het Franse koningschap, toen het geslacht van Rollo (uitgestorven 1135) opgevolgd werd door het Huis Plantagenet, dat reeds regeerde in Anjou en waarvan Hendrik II (1154-1189) door zijn huwelijk met Eleonora van Poitou ook hertog van Guyenne werd. Aan koning Philips II Augustus gelukte het echter door handig te manoeuvreren Jan zonder Land, die een familielid vermoord had, van zijn hertogdom Normandië te beroven (1204). In 1259 berustten de Engelsen in hun verlies en werd Normandië kroonland van Frankrijk.
In 1315 kreeg het een privilege, waarin zijn vrijheden omschreven stonden (charte normande). In de Honderdjarige Oorlog kregen de Engelsen na de slag bij Azincourt (1415) Normandië nog eenmaal terug, maar in 1450 heroverde koning Karel VII het voorgoed. De Normandische eilanden bleven echter tot op de huidige dag in Engels bezit.
In Wereldoorlog II had een deel van Normandië zwaar te lijden ten gevolge van de geallieerde landingen in de nacht van 5 op 6 Juni 1944 aan de oostkust van het schiereiland Cotentin en de noordkust van het landschap Bessin. Bij de daaruit voortkomende strijd met de Duitsers werden de steden Caen, Cherbourg, Coutances, Falaise, Saint Ló, Valognes en Vire ten dele verwoest of zeer zwaar getroffen.
Lit.: H. Prentout, La Normandie (1910, 2de dr. 1923) ; C. H. Haskins, Norman Institutions (1918); A. Broquelet, A travers de nos provinces: N. et Bretagne (Paris 1926) ; H. Soulange Bodin, Les châteaux de N.f 2 dln (Paris 1928-29) ;E.
G. Léonard, Hist. de la N. (1944).