Joodse bankiersfamilie, in de vorige eeuw internationaal tot spreekwoordelijke rijkdom gekomen. Stichter van het bedrijf was Mayer Amschel (1744-1812), die te Frankfort a.d.M. in de onaanzienlijke Judengasse, waar een rood schild uithing, de geldwisselarij beoefende en aanvankelijk een bescheiden handel dreef in antiquiteiten, penningen, enz.
Zijn numismatieke kennis bracht hem in contact met de commercieel aangelegde Wilhelm IX, keurvorst van Hessen-Kassel, wie hij spoedig als „vorstelijk hofagent” velerhande bemiddeling verleende, o.a. bij de levering van Duitse huurtroepen aan Engeland. Moeite noch geld hebben de Rothschilds tijdens hun opkomst gespaard om in enigerlei zakelijke betrekking te komen tot vorstelijke personen en leidende staatslieden. Naast hoop op stoffelijk gewin stonden hun hierbij ook mogelijkheden voor de geest tot sociale verheffing van hun nederige Joodse positie, tot de emancipatie ook van de Joden in het algemeen.In de Franse tijd werd de grondslag gelegd van de financiële macht van het huis Rothschild, o.a. door de handel op Engeland, de goederen- en geldhandel in het tot bloei komende Frankfort, de bemiddeling bij de financiering van de Engelse oorlogvoering op het Continent en in het verstrekken van leningen aan vorstelijke personen en staten.
De dood van Mayer Amschel in 1812 dwong de zoons, de „vijf Frankforters”, het huis Rothschild verder uit te bouwen. Zij zijn er in geslaagd het vermogen, dat hun vader bijeengegaard had — omtrent de eeuwwisseling geschat op 1 millioen gulden — te verduizendvoudigen. Nog tijdens het leven van de vader hadden de groeiende internationale belangen tot decentralisatie van het bedrijf genoopt. De derde zoon, Nathan Mayer (1776-1836), ondernemend en bij uitstek financieel begaafd, was de eerste die de vleugels uitsloeg. Hij vestigde zich in 1798 te Manchester, vertrok in 1804 naar Londen en is de stichter van het Engelse huis Rothschild, zelfstandig, maar in nauwe samenwerking met het stamhuis te Frankfort, dat hij tijdens de oorlog grote diensten bewees o.a. met de leverantie van grote partijen manufacturen uit het geïndustrialiseerde Engeland.
De jongste der broers, James (1792-1868), werd de grondlegger van het Parijse huis Rothschild. Op zeer jeugdige leeftijd bewerkstelligde hij te zamen met zijn broer Nathan in Londen de financiering van het Engelse expeditieleger in Spanje, waartoe de Engelse regering niet in staat was. Onder meer deed Nathan hiertoe enorme sommen aan baar geld over het Kanaal aan James toekomen, die de laatste door middel van vernuftige wisseltransacties onder de ogen der Franse autoriteiten ter beschikking van het Engelse leger wist te stellen.
Na het herstel van de vrede zag het Frankforter huis, nu onder leiding van de oudste der broers, Anselm (1773-1855), zijn betrekkingen tot Oostenrijk steeds inniger worden. Dit leidde in 1820 tot de vestiging van een huis Rothschild in Wenen, onder Salomon Mayer (1774-1855). Zijn nauwe relaties tot Metternich maakten de Rothschilds tot de bankiers der Heilige Alliantie. Toen deze in 1821 in Italië ingreep, financierden de Rothschilds de Oostenrijkse militaire maatregelen en werden belast met de zorg voor het financieel evenwicht van het herstelde Napolitaanse koninkrijk. Dit leidde tot de stichting van het huis Rothschild in Napels, onder Carl Mayer (1788-1855).
Met hun vijf, in onderling contact staande, steunpunten vormden de Rothschilds tot diep in de 19de eeuw een wereldmacht, die invloed uitoefende op iedere grote economische gebeurtenis en op iedere politieke beslissing, waarbij financiële belangen waren betrokken. Zij speelden een rol bij het herstel van de politieke en economische verhoudingen na de val van Napoleon, Alphonse de Rothschild zat in 1871 te Versailles aan de conferentietafel tegenover Bismarck bij de onderhandelingen over de aan Frankrijk op te leggen schadeloosstelling, voor welker stipte betaling hij zich bovendien borg moest stellen. De vlotte afwikkeling dezer Franse milliardenschuld werd ten slotte niet weinig vergemakkelijkt, doordat de Londense Rothschild, Lionel, zich aan het hoofd stelde van een groep Engelse bankiers, om de Franse wisselkoers op peil te houden. Ook was het Lionel Rothschild, die in 1875 aan Disraeli 4 millioen pond verstrekte - het Parlement was op reces —, waarmee in alle haast van de khedive van Egypte de helft van alle aandelen Suez-kanaal voor Engeland werd gekocht.
Behalve op het gebied van staatsleningen speelden de Rothschilds een voorname rol bij de aanleg van spoorwegen in Frankrijk, Oostenrijk en België, bij de exploitatie van petroleumbronnen in Rusland en Galicië, bij de verwerving van kwikzilvermijnen in Spanje. Met de ontwikkeling hunner financiële positie steeg ook hun sociale standing. In 1816 werden de 4 broers op het Continent door Oostenrijk in de adelstand verheven, in 1822 ook Nathan Mayer in Londen. Salomon werd ereburger van Wenen, James werd lid en grootofficier van het Legioen van Eer (1840). Lionel werd in 1847 tot lid gekozen van het Lagerhuis, maar kon zijn zetel eerst innemen in 1858, toen de bezwaren tegen de Joodse eedsformule werden weggenomen. Zijn oudste zoon Nathaniël (1840-1915) deed in 1885 als Lord Rothschild zijn intrede in het Hogerhuis. Mayer Carl (1820-1886), het toenmalige hoofd van het Frankforter huis, werd in 1866 lid van de Noordduitse Rijksdag.
In onze eeuw is de machtspositie der Rothschilds aanzienlijk gedaald. De opkomst van de naamloze vennootschap in het bankwezen heeft de positie der zgn. private banken teruggedrongen; door de veranderde emissie-techniek is de betekenis der credietbemiddelaars geringer geworden; ten slotte bleek het onmogelijk om bij de gevolgde familiepolitiek de verschillende zusterondernemingen bij voortduring onder de leiding van topfiguren te plaatsen. Reeds in 1861, bij de val van het koninkrijk Napels, werd het Italiaanse huis Rothschild, overigens het minst belangrijke van de vijf, opgeheven. In 1901 stierf het stamhuis te Frankfort uit. Na de grote verliezen, die het Weense huis te verduren kreeg door Wereldoorlog I en de financiële crisis van 1931, moesten in 1938 bij de zege van het nationaal-socialisme de Joodse Rothschilds Oostenrijk verlaten, zodat alleen de vestigingen te Parijs en Londen overbleven.
DR C. WISKERKE
Lit.: R. Ehrenberg, Grosse Vermögen I (1902); C. W. Berghoeffer, Meyer Amsel Rothschild (1923); E. C. Corti, Der Aufstieg des Hauses Rothschild (1927); ld., Das Haus R. in der Zeit seiner Blüte (1928); C. Roth, The Magnificent Rothschilds (1939).