Deens machthebber in Friesland (gest. 876?), lid van het Deense koningsgeslacht, kwam met zijn broeder Harald nog tijdens Lodewijk de Vrome (in of vóór 840) in de Friese landen, waar hun ooms Hemming en Harald vroeger gevestigd waren. Zij ontvingen Dorestad in leen.
Keizer Lotharius (840-855) nam Rorik wegens ontrouw gevangen, doch deze ontkwam, keerde in 850 met een Deense strijdmacht terug en dwong Lotharius hem „Dorestad en andere graafschappen” af te staan, die hij tegen de Noormannen zou verdedigen. Zijn gebied, waarvan de omvang niet constant schijnt te zijn geweest, zal in hoofdzaak het latere Holland en Utrecht hebben omvat. In 855 en 857 verliet Rorik zijn Friese bezittingen om te pogen de Deense koningskroon te verwerven en in 867 werd hij tijdelijk door een opstand der bevolking uit Friesland verdreven. Hij was op het laatst van zijn leven Christen en sinds 870 vazal zowel van Lodewijk de Duitser als van Karel de Kale. In 882 schonk keizer Karel III het leen dat Rorik bezeten had aan de Viking Godfried, mogelijk een bloedverwant.Lit.: W. Vogel, Die Normannen und das fränk. Reich (1906); J. de Vries, De Wikingen in de Lage Landen bij de Zee (1923); I. H. Gosses, Deensche heerschappijen in Friesland ged. den Noormannentijd (1923; herdr. in: Verspr. Geschr., 1946).