Engels koloniaal bewindsman (Styche, Shropshire, 29 Sept. 1725 - 22 Nov. 1774), heeft in Brits-Indië een zelfde rol gespeeld als J. P.
Coen in Nederlands Oost-Indië. Zijn vader bezat een landgoed en gaf hem een goede opvoeding, maar zijn moeilijk karakter maakte, dat hij op school niet veel leerde, hoewel hij later toch Latijn kende. Op zijn 18de jaar scheepte hij zich naar Indië in, als schrijver bij de Engelse Oostindische Compagnie. Hij werd op een kantoor in Madras geplaatst, maakte er in 1746 het beleg door de Fransen mee en gaf daarbij zoveel blijk van talent en moed, dat hij, hoewel in 1748 weer als burgerlijk ambtenaar werkzaam, spoedig gebruikt werd als militair.
Hij veroverde in 1751 Arcot, maar nauwelijks in de stad, werd hij door een geducht leger van inheemsen en Fransen belegerd. De verdediging heeft hem beroemd gemaakt (door een uitval wist hij zijn tegenstanders te vernietigen) en had bovendien dit succes, dat de Engelse pretendent in Carnatik werd erkend en niet de door de Fransen ondersteunde (1754). Korte tijd later wist men bovendien de vorst van Dekan te bewegen de rechten der Engelse Compagnie in Z.O.-Indië te erkennen. Toen het bericht van de verovering van Calcutta door de nabob van Bengalen algemene schrik en de geschiedenis met het „zwarte hol” grote verontwaardiging verspreidde, besloot de gouverneur van Madras de beroemde officier (juist van een kort verblijf in Engeland teruggekeerd, 1753 -’56) er heen te zenden om wraak te nemen.
Clive beantwoordde schitterend aan de verwachtingen. In de Gangesdelta versloeg hij 4 Febr. 1757 met 600 Engelsen en 800 sepoys de 34 000 man van de Bengaalse vorst en dwong daardoor de nabob Calcutta terug te geven en bovendien een grote schadevergoeding te betalen, terwijl de Compagnie handelsvrijheid werd gegeven. Sinds die tijd heette hij Saboet joeng, d.i. de overmoedige in de oorlog. Een nieuw voordelig verdrag, waarbij de Engelsen geweldige sommen wisten te verkrijgen, werd aangegaan, maar de nabob bleek onbetrouwbaar en Clive maakte daar (verraderlijk?) gebruik van om opnieuw de strijd te beginnen.
Deze eindigde met de beroemde overwinning bij Plassey, waar Clive met slechts 1100 Europeanen en 2100 inlandse soldaten het leger van de nabob aanviel en vernietigde, terwijl deze beschikte over 18 000 paarden, 50 000 man voetvolk en vele olifanten en geschut (23 Juni 1757). Het gevolg was de inneming van Moersjidabad, waar enorme buit behaald werd; de nabob vluchtte en stierf, zijn zoon nam een salaris van de Engelsen aan en kreeg W. Hastings als resident aan zijn hof. De Compagnie was feitelijk meester in geheel Bengalen.
Nadat hij het bestuur hier geregeld had, ging Clive, wiens gezondheid echter ernstig geleden had, naar Engeland terug (1760).Zijn rijkdom (ten minste £ 300 000 vermogen en een jaarlijks inkomen van £ 27 000) stelde hem in staat landgoederen te kopen, een plaats in het Lagerhuis te verwerven en grote vrijgevigheid ten toon te spreiden, maar wekte ook heel wat afgunst. Natuurlijk beweerde men, dat hij dit geld geroofd had, in werkelijkheid had hij het aan geschenken ontvangen en als zijn aandeel in de rijke buit. Hij heeft in deze tijd beproefd de bestuurders der Compagnie te brengen tot andere inzichten omtrent het bestuur in Indië, nu door het uitgebreide bezit de positie der handelmaatschappij zozeer gewijzigd was. De koning verhief hem tot baron Clive of Plassey en zijn roem maakte, dat hij opnieuw uitgezonden werd, toen ongunstige berichten uit Indië, zowel over de krijgsbedrijven als over de wantoestanden onder de ambtenaren, de bestuurders angstig maakten.
In 1765 keerde hij terug als gouverneur van Bengalen en opperbevelhebber over de Engelse legers in Indië. Hij heeft er het bestuur gereorganiseerd en door onderhandeling veel verkregen. Hij kon gebruik maken van de verdeeldheid onder de Indische radjah’s en wist zowel de nabob van Oudh als de Grootmogol, Shah Aloem, die alleen met Britse steun zijn wankelend gezag kon staande houden, over te halen steun bij de Britten te zoeken tegen erkenning van het Engels gezag in Bengalen. Het belangrijkste voor Clive was de overeenkomst met de Grootmogol van 12 Aug. 1765, waarbij deze aan de Compagnie de „diwan” van Bengalen, Behar en Orissa,d.w.z. het financieel bestuur van deze streken, overliet.
Dit betekende de gelegenheid om de baas te worden over meer dan 30 millioen bewoners en een jaarlijks inkomen van £ 4 millioen voor de Compagnie, die tegelijk ook rechten in Dekan kreeg. De grote verdienste van Clive is, dat hij na zijn militaire en diplomatieke successen, voor het bestuur de weg aanwees, waarlangs dit zich in de toekomst moest ontwikkelen. De ambtenaren kregen belangrijk hoger salaris, maar hun werd verboden enig geschenk aan te nemen, het grote euvel in Indië, waarvoor de Engelse ambtenaren zich gemakkelijk hadden laten vinden, vooral omdat de Compagnie uitsluitend op handelswinsten uit was, ook als die door de schandelijkste roof werden verkregen. Ook een ander misbruik werd door Clive tegengegaan: de particuliere handel der ambtenaren, waarbij dezen, vrijgesteld van alle transitorechten, de inlanders een oneerlijke concurrentie aandeden.
Ten slotte heeft hij het leger georganiseerd, ook daarin zich baserend op het systeem van samenwerking met de inlandse krachten onder leiding van, naar hij hoopte, eerlijke en betrouwbare Europeanen.
In 1768 ging hij naar Engeland terug, nadat hij nog de £ 70 000, die hij persoonlijk van Jafar Ali, de nabob van Bengalen, had gekregen, had gelegateerd aan het naar hem genoemde Clive-fund, waaruit invalide soldaten en officieren en hun weduwen ondersteund zouden worden. Zijn vertrek uit Indië was het sein voor allen, om terug te vallen tot alle verkeerde praktijken van voorheen en het afpersingsstelsel met „geschenken” in ere te herstellen; zijn aankomst in Engeland betekende het begin van een reeks van aanvallen en beschuldigingen van allen, die door hem benadeeld waren of meenden dat te zijn, en van allen, die tegen het nieuwe waren, gelijk de directeuren der Compagnie, en ook van velen, die zijn militair optreden afkeurden. Hij verdedigde zich meesterlijk in het Parlement, wijzend op de ongelofelijk moeilijke omstandigheden, waaronder hij gewerkt had en de vele misstanden, die hij had te bestrijden, maar aan het einde van de debatten werden wel is waar zijn bijzondere verdiensten erkend, doch de beschuldiging zich wederrechtelijk verrijkt te hebben gehandhaafd ; wel werd hij vrijgesproken. Zijn slechte gezondheid en de zenuwoverspanning door deze belediging en moeilijkheden veroorzaakt, brachten hem tot zelfmoord.
DR H.A. ENNO VAN GELDER
Lit.: Th. Macaulay, Lord Clive (London, vaak herdr.); G. Forrest, Lord Clive (2 dln, 1918); C. L.
Baggesen, Der Griff nach Indien (1936); A. M. Davies, Clive of Plassey (London 1939); W. H.
Harness, Lord C. (1939).