L., plantengeslacht uit de familie van de Saxifragaceeën, ook wel gebracht tot een afzonderlijke familie Ribesiaceeën.
Het telt in de gematigde en koelere streken van het N. halfrond en in de Andes ca 150 soorten, heesters met verspreide, gesteelde, gewoonlijk handvormig ingesneden bladeren en meest in trossen staande 5 (zelden 4)-tallige bloemen met een gewoonlijk evenals de kelkbladen gekleurde beker- of klokvormige bloembodem, 5 met de kleine kroonblaadjes afwisselende meeldraden en een onderstandig 1-hokkig vruchtbeginsel met 2 parietale zaadlijsten, talrijke zaadknoppen en 2 min of meer vergroeide stijlen, dat wordt tot een bes.
Enige soorten worden om de vruchten gekweekt: de stekelige Kruisbes, R. Grossularia L. met de var. Uva-crispa Sm., een Europese soort, die tot in Noord-Afrika voorkomt, de Zwarte Aalbes, R. nigrum L., wildgroeiend in Europa en Siberië, en de Rode (en witte) Aalbes, gewoonlijk R. rubrum genoemd, maar in wezen kruisingen tussen R. sativum Syme uit West-Europa, R. rubrum L. (syn. R. vulgare Lam.) uit Centr.- en Noord-Europa en Noord-Azië, en R. multiflorum Kit., uit Oost-Europa. Om de fraaie vroeg verschijnende bloemen kweekt men o.a.: R. alpinum L. of Alpenbes, een bergplant van Centraal-Europa met 3 (of 5)-lobbige bladeren, rechtopstaande trossen groengele onvolkomen 2-huizige bloemen en rode bessen; R. sanguineum Pursh, de Rode Ribes, en R. aureum Pursh, de Gele Ribes, beide uit westelijk Noord-Amerika, R. Gordonianum Lem, een bastaard met roodachtig gele bloemen van de Rode Ribes en de vaak onder de naam aureum gekweekte R. odoratum Wendl. uit Centraal-Noord-Amerika.
