Nederlands koloniaal bewindsman (Middelburg ged. 9 Nov. 1710 - Batavia 1 Sept. 1780), ging jong naar zee en maakte enige reizen naar Indië, het laatst in 1730 als onderstuurman. In 1731 trad hij in dienst van de Oost-Indische Compagnie en diende enige jaren als gezaghebber van een bark in de Indische wateren.
In 1737 ging hij in de civiele dienst over als boekhouder, doorliep vlot de lagere rangen, werd in 1742 opperhoofd te Soerabaja en in 1748 gouverneur en directeur van Banda. Als zodanig was hij vier jaar werkzaam en keerde toen naar Batavia terug. Daar stelde hij een Radicale Beschryvinghe van Banda samen en zond die naar Heren-XVII. In 1755 volgde benoeming tot buitengewoon raad van Indië, waarnaast hij verschillende andere gewichtige functies vervulde. In 1770 werd hij raadordinaris, in 1775 directeur-generaal van de handel en ten slotte, 4 Oct. 1777, gouverneur-generaal. Opvallend voor deze oud-zeeman was zijn belangstelling voor onderwijs en wetenschappen; zo stichtte hij een aantal scholen en was de eerste directeur van het Bataviaas Genootschap voor Kunsten en Wetenschappen. De Hollandse Maatschappij van Wetenschappen te Haarlem benoemde hem tot haar directeur.DR F. W. STAPEL
Lit.: F. W. Stapel, De Gouverneurs-generaal van Ned.-Indië in beeld en woord (1941).