(1, dierkunde) is het herstel van afgeworpen, beschadigde of verloren gegane organen of delen van het dierlijk lichaam. Bij lagere dieren is het regeneratievermogen dikwijls zeer uitgebreid.
Reeds A. Trembley (1744) verdeelde een zoetwaterpoliep (Hydra) door 2 dwarse sneden in 3 stukken en nam waar dat het middenstuk aan de mondzijde mond en tentakels, aan de voetzijde een nieuwe gesloten voet vormde. Het blijkt dus dat bij regeneratie de oorspronkelijke polariteit van het dier gehandhaafd blijft. Dit geldt evenzeer voor platwormen. Nadat het dier door 2 dwarse sneden in 3 stukken verdeeld is, kunnen voor- en achterstuk een volledige worm leveren en zelfs het middenstuk kan een voor- en achterstuk vormen. Zulk een regeneratie begint met de vorming van een regeneratieknop aan de sneevlakte.
Een regeneratieknop bestaat bij zulke lagere dieren als de platwormen uit cellen van zeer indifferent karakter, die dus nog allerlei richtingen kunnen inslaan. Vermoedelijk zijn het ten dele indifferent gebleven cellen, die hier en daar in het lichaam aanwezig zijn en naar de wondvlakte verhuizen. Zulke cellen kent men bij sponsen (archaeocyten), bij holtedieren (interstitiële cellen), bij platwormen enz. Zij bezitten dus een grote ontwikkelingsmogelijkheid, een grote potentie. Het is niet zeker of bij lagere dieren tot dit regeneratieweefsel ook cellen behoren, die haar speciale eigenschappen hebben verloren en weer tot de embryonale toestand teruggekeerd zijn, dus een dedifferentiatie hebben ondergaan.Bij de gewervelde dieren en vooral bij de zoogdieren en vogels is het regeneratievermogen sterk verminderd, bij salamanders echter nog goed ontwikkeld, waar een verloren gegane poot nog makkelijk wordt geregenereerd. Wordt bij een salamander een poot afgesneden, dan degenereert het doorgesneden weefsel en spoedig sluit de opperhuid zich over de wond. Er vormt zich nu in de pootstomp een uit vele kleine cellen bestaand weefsel (regeneratie-blasteem), waaruit zich nu de weefsels van de nieuwe poot zullen differentiëren. De herkomst van dit regeneratiemateriaal is onzeker, maar men neemt aan, dat dedifferentiatie van weefselcellen hierbij een grote rol speelt. Immers bij de gewervelde dieren is in volwassen toestand niets bekend van embryonaal gebleven cellen (zoals bijv. de archaeocyten der sponsen). Alleen de histiocyten, behorende tot het reticulo-endotheliale systeem, waren in dit verband te noemen; het zijn nakomelingen van mesenchym-cellen (z ontwikkelingsgeschiedenis), die in volwassen toestand nieuwe elementen van het bindweefsel (in uitgebreide zin) kunnen leveren.
Wanneer de regeneratie geschiedt door middel van jonge of gededifferentieerde cellen, zoals in de besproken gevallen, onderscheidt men epimorphose en morphallaxis. Epimorphose omvat alleen het vervangen van verloren gegane delen, bijv. de regeneratie van een afgesneden salamanderpoot. Bij morphallaxis heeft omvorming en omdifferentiëring van delen en hun cellen plaats, die bij de verwonding of het ingrijpen van de experimentator zijn blijven bestaan. De opbouw van een geheel nieuw lichaam uit een mootje van een platworm is een morphallaxis, waar de bestanddelen van dit mootje grotendeels moeten worden afgebroken om een nieuw wormlichaam op te bouwen.
Behalve door de vorming van een regeneratieweefsel kan regeneratie ook plaats vinden, doordat een bepaald weefsel wordt vervangen door deling van de cellen van het nog voorhanden zijnde zelfde weefsel.
Dit neemt men o.a. waar bij de regeneratie van een afgesneden staart van een amphibie-larve, waar bijv. de opperhuid door de opperhuid en het ruggemerg door het ruggemerg nieuw gevormd worden. Een ander voorbeeld verschaffen de ringwormen. Bij afsnijding van kopeinde met voordarm en achtereinde met einddarm wordt van de middendarm van het geopereerde dier uit weer een volledige darm geregenereerd. Dit voorbeeld laat ons zien hoe regeneratieprocessen van de ontogenetische processen kunnen afwijken, want in de ontwikkeling van de ringwormen ontstaan kopen einddarm uit het ectoderm, terwijl de middendarm een derivaat van het entoderm is. Bij regeneratie worden dus kop- en einddarm van het entoderm uit gevormd. Bekend is ook de regeneratie van de lens bij een salamander van de irisrand (oogbekerrand, z oog, verg. anat.) uit, terwijl de lens in de normale ontwikkeling zelfstandig uit het ectoderm (z oog, verg. anat) ontstaat.
Ten slotte zij gewezen op de overeenstemming van regeneratieprocessen met die der ongeslachtelijke voortplanting* zoals knopvorming. Een knop van een zoetwaterpoliep, dat is een deel van de lichaamswand, groeit tot een volledige poliep uit.
PROF. DR J. E. W. IHLE
Lit: M. Aron et P. Grassé, Précis de biologie animale 4e éd. (Paris 1948); J. A. Bierens de Haan, Regeneratie en transplantatie, in: Ihle en Nierstrasz, Leerb. alg. dierk. (Utrecht 1929); E. Korschelt, Regeneration, in: Handwörterb.
Natur-Wiss., 2 Aufl. Bd 8 (Jena 1933); Idem, Regeneration und Transplantation, 2 Bd. (Berlin 1927-31); C. P. Raven, Ontwikkelingsphysiologie der dieren, hfdst. XI (Gorinchem 1948).
(2, plantkunde) noemt men het verschijnsel, dat cellen, die reeds volkomen gedifferentieerd zijn, hun definitieve vorm hebben aangenomen en zich niet meer delen, onder bepaalde omstandigheden niet slechts opnieuw tot celdelingen overgaan, maar daarbij zelfs aanleiding geven tot de vorming van nieuwe wortels of spruiten.
In de normale ontwikkeling ziet men iets dergelijks reeds bij de vorming van de secundaire meristemen (z meristeem) zoals het cambium en het kurkcambium, maar het meest opvallend is het na verwonding. Wanneer men in parenchymatisch weefsel (z parenchym) een snede aanbrengt ziet men dat hier de cellen zich opnieuw gaan delen en het wondvlak met een zgn. wondcambium afsluiten. Hierbij spelen bepaalde stoffen, de zgn. wondhormonen zoals traumatinezuur, een belangrijke, nog niet opgehelderde rol. In veel gevallen gaan de cellen van dit wondcambium voort met zich te delen, waarbij een ongedifferentieerde weefselmassa, een callus, ontstaat. Hieruit kunnen zich wortels differentiëren en zelfs kunnen callusknoppen ontstaan, waaruit zich een nieuwe spruit ontwikkelt. Zeer opvallend is dit regeneratievermogen bij bladeren van Begonia, die men kan stekken door ze een paar sneden in de rand te geven en in vochtige aarde te leggen, waarop zich uit de wondvlakken nieuwe planten ontwikkelen.
Deze toestand treedt ook zonder verwonding op bij Bryophyllum-soorten, waar zich aan de rand van de bladeren bladknoppen vormen, die klein blijven, doch na loslaten van het moederblad tot nieuwe plantjes uitgroeien. In de practijk maakt men bij het enten, oculeren, stekken en dergelijke werkwijzen van het regeneratievermogen der planten gebruik. Uit het regeneratievermogen blijkt, dat hoewel bij het differentiatieproces de cellen slechts enkele eigenschappen tot ontwikkeling brengen, ze potentieel toch nog alle genetisch bepaalde eigenschappen bezitten. Bijv.: uit de epidermiscellen van het Begoniablad ontstaan na regeneratie alle andere celtypen, waaruit een Begonia is opgebouwd, zodat we moeten aannemen dat de potenties van vaatbundel, bladcellen enz. enz. in de epidermiscel nog in dezelfde mate aanwezig waren als in de eicel.