Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

RECHTSGEDING

betekenis & definitie

of proces is het geheel der voor en door de rechter gevoerde handelingen ter verkrijging van een uitspraak. Men onderscheidt tussen een civiel of burgerlijk rechtsgeding en een strafgeding.

Het strafgeding wordt mondeling gevoerd; het burgerlijke draagt, voor zover het voor een o verheidsrechter wordt gevoerd (z arbitrage), een overwegend schriftelijk karakter. Slechts voor de kantonrechter (z rechtspraak) onderstelt de wet een voornamelijk mondeling verloop; doch ook hier heeft het schrift het gesproken woord steeds meer verdrongen. Men kan zeggen, dat het proces in eerste aanleg gewoonlijk in hoofdtrekken aldus verloopt: het begint met een dagvaarding (z dagvaarding); dan worden de conclusies (z conclusie) gewisseld (eis, antwoord, repliek, dupliek); daarna wordt soms gepleit; vervolgens wijst de rechter vonnis. Wordt er niet gepleit, dan vraagt men „recht op de stukken” (art. 45 W.v.B.Rv.).Voor de kantonrechter hebben partijen geen rechtsbijstand nodig; voor het overige vaak wel (z procureur). Verschijnt de gedaagde niet, dan wordt er verstek* tegen hem verleend, indien de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen; daarna wordt de eiser zijn bij conclusie van eis gedane vordering toegewezen, tenzij deze de rechter onrechtmatig of ongegrond voorkomt (art. 76 W.v.B.Rv.). Meestal heeft een proces niet zulk een eenvoudig verloop als hier geschetst werd. Er kunnen zich in het proces allerlei verwikkelingen, incidenten, voordoen. Partijen kunnen derden in vrijwaring roepen of derden kunnen zich bij een van beide partijen voegen of zelfstandig voor de behartiging hunner belangen tussenkomen. Voorts kan de rechter een getuigenverhoor* of een onderzoek door deskundigen* bevelen, over de waarde en betekenis waarvan weder conclusies kunnen worden gewisseld.

In hoger* beroep wordt als regel op overeenkomstige wijze geprocedeerd met dit onderscheid, dat slechts twee conclusies (eis en antwoord) worden gewisseld (art. 347 W.v.B.Rv.). In cassatie* blijft het gewoonlijk bij één conclusie (antwoord) (art. 411 W.v.B.Rv.).

Vroeger onderscheidde men de procesbepalingen gaarne in materiële, welke de rechtsbetrekkingen regelen, die ontstaan door het voeren van het proces, en formele, die de vormen aangeven, welke in acht moeten worden genomen. De eerste noemde men te zamen wel actiënrecht; dit omvatte: 1. de regeling van het ontstaan en tenietgaan der actie of rechtsvordering, d.i. het recht om de handhaving van een recht te eisen voor de rechter; 2. de regelen betreffende de invloed van de beweringen der procederende partijen en betreffende het bewijs dier beweringen; 3. de regelen betreffende de invloed van de processuele handelingen van partijen en van het vonnis op de rechten en verplichtingen der partijen. Men achtte het actiënrecht wezenlijk verschillend van de formele procesregelen en aangewezen voor een afzonderlijke plaatsing in de wetgeving. Aldus zijn de hoofdzaken van het bewijsrecht in Nederland terechtgekomen in het 4de boek van het B.W. in plaats van in het W.v.B.Rv. Deze splitsing is enkel te verklaren uit een slaafse navolging van het Romeinse recht. Een uitvoerige regeling van het actiënrecht is te vinden in boek IV van het ontwerp van het Burg.

Wetboek van J. M. Kemper (ontwerp-1820). Tegenwoordig beschouwt men deze onderscheiding als gekunsteld en het procesrecht als één geheel. Van Boneval Faure* bracht, door zijn aaneengesloten werk over het geding in eerste aanleg met de rechtsmiddelen en het bewijsrecht, bijeen wat samenhoorde. Het bewijsrecht (4 bewijs) is men steeds meer geneigd geraakt tot het procesrecht te rekenen; het laat zich voorzien, dat het op den duur ook van het B.W. zal verhuizen naar het W.v.B.Rv.

PROF. MR R. P. CLEVERINGA

Lit.: R. van Boneval Faure, Het Ned. burg. procesrecht; W. van Rossem, Het Ned. wetb. van burg. rechtsvord., 3de dr., I (bew. d. W. van Rossem en R. P. Cleveringa); C. W. Star Busmann, Hoofdst. v. burg. rechtsvord. (nieuwe uitg., 1948); B.

J. Polenaar, Schets van het Ned. burg. procesrecht (7de dr.); W. Hugenholtz, Hoofdlijnen van Ned. burg. procesrecht (6de dr.); J. A. H. Coops, Grondtrekken v. h.

Ned. burg. procesrecht (5de dr., bew. door F. M. Westerouen van Meeteren).

< >