(Pools: Racibórz), stad in Zuid-Polen, in het voormalige Opper-Silezië, op de linkeroever van de Odra (Oder), telt (1939) 50 000 inw. Er is staal-, machine-, meubelen-, sigaren- en papierindustrie.
Ratibor verkreeg stadsrechten in 1217. Van 1282 tot 1532 was het een min of meer onafhankelijk vorstendom (sinds 1327 werd het leenheerschap van de koning van Bohemen erkend); daarna maakte het deel uit van Bohemen. In 1642 viel het korte tijd in Zweedse handen. In 1742 kwam het (in de Eerste Silezische oorlog) aan Frederik de Grote. In 1822 werd Ratibor in leen gegeven aan de landgraaf van Hessen-Rothenburg in ruil voor door hem afgestaan gebied. Na diens dood kwam het aan het huis Hohenlohe-Schillingsfürst.
Bij het Verdrag van Versailles kwam in 1920 een zuidelijke strook van het gebied aan Tsjechoslowakije. Een groot deel van de rest werd bij de deling van Opper-Silezië in 1921 aan Polen toegekend; de stad Ratibor bleef Duits tot 1945, toen zij met geheel Opper-Silezië Pools werd.