is volgens de omschrijving van het Nederlandse Radioreglement: „een radioelectrische inrichting, bestemd tot het uitzenden van mededelingen van woord-, toon- of beeldinhoud van ontspannende, leerzame, politieke, aesthetische, ethische of religieuze aard, bestemd voor allen, die deze wensen te ontvangen”. Onder „Radio Omroep” wordt, behalve het instrument dat de klanken verbreidt, bedoeld: de organisatie die de inhoud der programma’s kiest, rangschikt en tot de uitzending voorbereidt.
Radio-omroepen betekent: het uitstrooien van voor het verstand of het gevoel toegankelijke geluiden, met gebruikmaking van electro-magnetische energie als voertuig, dat voor het overbruggen van afstanden vrijwel geen tijd nodig heeft.De begeerte, om de vrijgelaten klanken in alle richtingen zoveel mogelijk nuttige bestemmingen te geven, komt tot uitdrukking in de benamingen: „Omroep”, „Rundfunk”, „Broadcasting”, „Radio-diffusion”, „Kringkasting”, „Uitsaaicorporasie”. Toen ca 1916, als gevolg van de uitvinding van de electronische versterker, radiotelefonie mogelijk was geworden, waren de voorwaarden aanwezig voor het ontstaan van de Radio-Omroep. Aanstonds diende zich daarbij de vraag aan, op welke wijze de gelden konden worden bijeengebracht, die nodig waren om er de kosten van de radioprogramma’s uit te kunnen bestrijden. Het voorbeeld voor de meeste landen van Europa werd, na een korte aanlooptijd die opgevuld werd door de werkzaamheid op dit terrein van een zich snel ontwikkelende nieuwe radio-industrie, gesteld door Engeland, dat een jaarlijks te betalen retributie hief van iedere bezitter van een radio-ontvangtoestel, dat in staat was de omroepklanken weer te geven.
De uitzending der klanken werd door de Staat toevertrouwd aan een geoctrooieerde maatschappij, de B.B.C. Dit Britse voorbeeld is — met variaties — sinds 1922 door de meeste landen van Europa gevolgd. Noord-Amerika, waar de radio-omroep gelijktijdig en met dezelfde snelheid tot ontwikkeling kwam, sloeg een geheel andere weg in door het systeem, dat in Engeland in de aanloopperiode had gediend, als blijvend te aanvaarden. Met dien verstande, dat de overheid aldaar particuliere handelsondernemingen, aanvankelijk grote radiofabrieken, machtigingen verleende, radio-zendinrichtingen te exploiteren, met het recht gegadigden, tegen betaling, in de gelegenheid te stellen, reclame te maken voor een door hen nagestreefd doel of een door hen in de handel gebracht artikel (Reclame-omroep). Deze wijze van adverteren van een goed of van de naam van een firma kan geschieden zowel door een voor de radio uitgesproken aanbeveling van dat goed als door de aanbieding van een bepaald programma (opera, concert, sportevenement) aan de luisteraars met de blote vermelding, dat dit geschenk hen bereikt dank zij de vrijgevigheid van deze of gene firma (Sponsored programmes). Dit Amerikaanse systeem, waarbij dus van de luisteraars geen geldelijke offers worden gevraagd, is in vele landen buiten Europa nagevolgd; met name in Zuid-Amerika, Australië, Canada, Nieuw-Zeeland, terwijl men er ook in Europa nog enige rudimenten van aantreft, met name in Luxemburg, Spanje en Frankrijk.
Nederland vond een geheel eigen, bij het volkskarakter passende, oplossing door de spontane ontwikkeling van het stelsel der vrijwillig geschonken bijdragen aan omroepverenigingen, die zich naar Nederlandse aard in dienst stelden van een geestesstroming.
De Radio-omroep is thans overal ter wereld van klein, vaak primitief, begonnen instelling, uitgegroeid tot een machtig apparaat, dat geestelijke en cultuurwaarden, informatie, lering, verstrooiing, ontwikkeling en ontspanning brengt in millioenen huiskamers. In de Westerse landen van Europa vindt men thans een radiotoestel op iedere 5 inwoners. In Noord-Amerika zelfs één op iedere 4 inwoners. In de „achtergebleven gebieden” als bijv. Egypte en India wordt de radio-omroep gebruikt als eerste poging het grote tekort aan gelegenheid tot het ontvangen van eenvoudig onderwijs te verkleinen.
Een radio-omroep beschikt in de regel, behalve over een administratieve afdeling, over drie hoofddiensten, nl. de Programma-dienst, de Technische dienst en de Nieuwsdienst.
De Programmadienst, zorgt voor de schepping en de rangschikking der programma’s, die zes weken vóór de eerste uitzenddag in hoofdtrekken zijn vastgesteld. De Technische dienst is verantwoordelijk voor de goede technische aflevering dezer programma’s aan de zender (of zenders), die aan de omroep ter beschikking staan en waarvan het aantal op internationale radioconferenties, die om de vijf jaar worden gehouden, wordt vastgesteld. Deze zenders worden soms gesticht en beheerd door de omroeporganisaties zelf (B.B.C., Engeland), soms door de Staat (Frankrijk) en ook wel door een gemengd bedrijf van Staat èn Omroeporganisaties (Nederland). De Nieuwsdienst is verantwoordelijk voor het vergaren en voor het tot uitspreken geschikt maken van radio-nieuwsbulletins. De meeste omroepen beschikken over eigen radio-nieuwsdiensten, al of niet met gebruikmaking van de nieuwsbronnen der wereld-persbureau’s. Zij stellen daarbij rondreizende reporters aan, die meestal uitgerust zijn met draagbare toestellen, geschikt tot het vastleggen van klanken.
De ervaringen van alle omroepen over de gehele wereld, met betrekking tot de voorkeur van de meerderheid der luisteraars voor bepaalde programma’s, zijn vrijwel gelijk. De grootste belangstelling gaat uit naar krachtmetingen op sportgebied. In Nederland wordt de grootste „luisterdichtheid” gemeten tijdens de uitzending van een internationale voetbalwedstrijd. Daarna volgen boeiende actuele gebeurtenissen en de nieuwsbulletins. Verstrooiende, bij voorkeur amuserende programmastof, die niet tot grote luister-inspanning noopt, is zeer gewild. Onder deze stof zijn humoristische voordrachten, vooral wanneer aan de uitzending wordt medegewerkt door uitblinkers die bij het publiek bekend en geliefd zijn, het meest gewaardeerd.
Wat de muzikale klanken betreft is de luisterbereidheid aanzienlijk groter bij de uitzending van „lichte muziek” dan bij die van „ernstige muziek”. Onder hetgeen kan worden samengevat onder de rubriek „Gesproken woord” is het radio-luisterspel het meest gewild; en dan vooral die spelen, die een algemeen menselijk levensthema behandelen. Deze voorkeur hangt stellig ook samen met de noodzaak, dat de radio-omroep zich gelijktijdig richt tot millioenen luisteraars, van wie een relatief kleine groep de geestelijke en aesthetische capaciteit bezit hoger grijpende programma’s te kunnen waarderen. Niettemin is de beschavende en de verrijkende werking van de radio-omroep onder alle klassen der bevolking aantoonbaar. Al ware het alleen door de kennismaking met de voor elkeen toegankelijke meesterwerken der klassieke toonkunst.
Ten einde meer tegemoet te komen aan de verlangens van geestelijk op hoger niveau staande luisteraars, die bovendien door hun maatschappelijke strijdbaarheid het leeuwenaandeel plegen te leveren in de critiek die op het gehalte en op de samenstelling der programma’s wordt geleverd, is Engeland er toe overgegaan een zgn. derde programma in te stellen. In dit programma wordt tegemoet gekomen aan twee verwijten, die critici de radio-omroep maken, nl. dat der oppervlakkigheid en dat der versnippering. Het „derde programma” voldoet aan de eisen van degelijkheid en duur, die aan een onderdeel worden gesteld. Het „derde programma”, hoewel slechts door 1 pct der luisteraars gefrequenteerd, wordt beschouwd als een gelukkige verrijking van de radio-omroep, die navolging verdient. Uitvoering er van in andere landen van Europa stuit af op het ontbreken van een extra-golflengte en op het financiële bezwaar.
De organisatie van de radio-omroep in Nederland berust op een stelsel, waarbij de overheid aan geoctrooieerde verenigingen van luisteraars en aan enkele instellingen de taak van het omroepen toevertrouwt. Het stelsel der vrijwillige bijdragen is daarin sinds de Duitse bezetting in 1940-1945 komen te vervallen.
De Nederlandse Omroep maakt gebruik van twee zenders in de zgn. midden golfband, nl. een op 288 meter en een op 402 meter. Deze zenders, staande te Lopik (U.), worden ondersteund door drie steunzenders, nl. te Hoogezand (Gr.), Hengelo (O.) en Hulsberg (L.). Deze werken alle op 186 m golf. De steunzenders Hoogezand en Hulsberg verliezen dagelijks in de vóóravond gedurende 1½ uur hun karakter van steunzender, ten einde een eigen streekprogramma uit te zenden. Zij doen dit respectievelijk in de functie van zender van de „Regionale Omroep Noord” en „Regionale Omroep Zuid”.
Tot het uitzenden over de hoofdzenders en de steunzenders,. volgens een door de minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen vastgestelde zendtijdverdeling, zijn bevoegd: a. de vier grote omroepverenigingen: A.V.R.O. (Algemeen); K.R.O. (Rooms-Katholieke geestesstroming); N.C.R.V. (Orthodox Protestantse geestesstroming); V.A.R.A. (Democratisch Socialistische geestesstroming). Zij hebben een vrijwel gelijk aantal zenduren, per week, nl. 55 uit een totaal van 240. b. V.P.R.O. (Vrijzinnig. Protestantse geestesstroming), ca 7 uur per week.
Tot de overblijvende uren zijn gerechtigd:
1. Het Interkerkelijk overleg in Radio-aangelegenheden (IKOR), zijnde een aantal kerkgemeenschappen, die hun godsdienstige uitzendingen niet overlaten aan de omroep-verenigingen.
2. De Radio Volksuniversiteit.
3. Regeringsinstanties.
4. Kon. Ned. Meteorologisch Instituut.
De vijf Omroepverenigingen hebben te zamen een overkoepelend orgaan gesticht, waarin zij gemeenschappelijke belangen dienen, zoals: het instandhouden van een gemeenschappelijke technische dienst, gemeenschappelijke orkesten, gemeenschappelijke muziek-bibliotheek en discotheek, hoorspelerskem e.d. Dit orgaan is de Nederlandse Radio Unie.
De Nederlandse radioluisteraars betalen ieder 12 gulden per jaar radio-retributie aan de Staat. Er zijn twee millioen radioluisteraars, zodat de bruto inkomsten bedragen 24 millioen gulden ’s jaars. Dit bedrag wordt ongeveer als volgt besteed:
In pct
a. Aan ieder der vier grote omroepverenigingen voor de
programmakosten 4 pct 16
b. Aan andere tot omroepen bevoegden 1
c. Dotatie aan een reservefonds 4
d. Kosten van de Wereld-Omroep 10
e. Perceptiekosten der luisterbijdragen 4
f. Overheidsorganen voor toezicht en advies 0,5
g. Aandeel voor de Nederlandse Radio Unie voor de gemeen-
schappelijke taken en verplichtingen 40
h. Kosten van de zenders, incl. die van de Wereld-Omroep 22,5
i. Onverdeeld 2
Totaal 100
Voor radio-omroep in België z België, radio.
W. VOGT
Lit.: J. de Boer, Omroep en publiek in Nederland, diss. Amsterdam (Leiden 1946); E. D. Spelberg, Een Radio-gemeente, diss. Groningen (Amsterdam 1945); A. A.
M. Enserinck, De Ned. Radiowetgeving geschiedkundig ontwikkeld (Alphen a. d. Rijn 1933); P. S. Gerbrandy, Het vraagstuk van de Radio Omroep (Kampen 1934); G.
C. Grutzner, Ordening v. d. Omroep in Europa, diss. Leiden (1936); R. Swierstra, Veertig jaren Radio in Nederland (Amsterdam); W. Vogt, Radioleven (Amsterdam 1933); Idem, Hoe het de Omroep verging (Amsterdam 1945).