Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

Publius VERGILIUS MARO

betekenis & definitie

(eerst in de 5de eeuw n. Chr. komt de veel verbreide schrijfwijze Virgilius op), beroemdste dichter der Romeinen (Andes, bij Mantua, 15 Oct. 70 Brundisium 21 Sept. 19 v.

Chr.), werd opgevoed te Cremona, Milaan, en in Rome, en was leerling van de Epicureër Siro. Door de gunst van Maecenas kwam hij in nauwe betrekking tot het keizerlijke hof. Het is onzeker, of de korte gedichten Culex, Copa, Moretum, Ciris, Katalepton, opgenomen in de Appendix Vergiliana, van Vergilius zijn. Zijn drie hoofdwerken zijn: Bucolica (42-39), Georgica (36-29) en de Aeneïs (waaraan hij na een arbeid van 11 jaar sedert 29 niet de laatste hand legde), gedicht op aandrang van keizer Augustus en posthuum uitgegeven door Varius.De 10 Buiolica, ook wel Eclogae genoemd, zijn herdersgedichten in de trant van Theocritus en bevatten toespelingen op de vrienden en het leven van de dichter, o.a. op de confiscatie van zijn land en de teruggave door Augustus. De 4de Ecloga bezingt de geboorte van een goddelijk kind en de wederkeer van de gouden eeuw. De Middeleeuwen vonden hier een messiaanse profetie, moderne geleerden denken aan een zoon van Augustus, van Asinius Pollio, aan Augustus zelf (H. Wagenvoort). Beïnvloeding door een Sibyllijns orakel, dat aan de bekende profetie van Jesaja ontleent, is niet geheel onmogelijk.

De Georgica behandelen in 4 boeken landbouw, kwekerij, veeteelt en bijenteelt; dit didactisch gedicht van grote bekoorlijkheid wordt tegenwoordig hogelijk gewaardeerd.

De Aeneïs, in bewuste navolging van Odyssee en Ilias geschreven, maar zich door patriottische toon van de werken van Homerus onderscheidend, is het nationale epos der Romeinen in de keizertijd geworden. Het werk beschrijft de zwerftochten, van Troje tot Italië (boek 1-6), en de strijd in Latium (boek 7-12) van Aeneas, de stamvader van het regerende Julische geslacht. Bekend zijn vooral het tweede boek, de verovering van Troje, dat voorbeeld werd voor Vondels „Gysbrecht”, het vierde, de liefdesgeschiedenis van Aeneas en Dido, de koningin van Carthago, het zesde boek, de afdaling met de Sibylle van Cumae in de onderwereld, waar Anchises, de vader van Aeneas, hem de toekomst van het Romeinse volk onthult.

Reeds spoedig is Vergilius bij de Romeinen in de scholen gelezen; in de rhetorenscholen verschafte zijn werk stof tot rhetorische themata, en er ontstonden commentaren, waarvan een deel nog over is (z Servius). Men ging de tekst allegorisch uitleggen, Vergilius werd de verkondiger van alle mogelijke verborgen wijsheid, in de Middeleeuwen werd hij vereerd als tovenaar. Dante kiest Vergilius (El Maestro) als vertegenwoordiger der menselijke wijsheid tot leider bij zijn tocht door hel en vagevuur. Zijn taal, vooral de aanpassing van het Latijn aan de hexameter, is een belangrijke schrede voorwaarts. Hij heeft op de taal en ook op de motieven der volgende dichtergeneraties een belangrijke invloed uitgeoefend.

Sinds de opleving der Griekse studies op het einde der 18de eeuw is de waardering voor de Aeneïs verminderd. De houding van de held was omstreden, de navolging van Homerus, Apollonius Rhodius, Ennius door de dichter werd gelaakt. Daartegenover stelt men wel de melancholische natuurliefde van de dichter, zijn geloof in Rome, zijn vermogen, de gevoelens van vriendschap en liefde in veelal voortreffelijke verzen tot uiting te brengen.

PROF. DR A. QUISPEL

Bibl.: Werken, uitg. d. F. A. Hirtzel (Oxonii 1900, herdr. 1942), d. J. Mehler, 3de dr. (Leiden 1946), met comm. d.

F. Plessis en P. Lejay (Paris 1930, herdr. 1947); tekst m. Fr. vert. d. H. Goelzer, R.

Durand en A. Bellessort, 4 dln, 2de dr. (Paris 1933-’36), met Eng. vert. d. H. R. Fairciough, 2 dln (London 1916-525). Bloemlezing: Een keuze uit vertalingen v. zijn werk d.

G. F. Diercks (Haarlem 1951, Klass. bibl. 8), Aeneis, Ned. vert. d. J. L. Chaillet (Sneek 1894), d.

D. Masdorp (Utrecht 1911); d. P. W. de Koning (Amsterdam 1915), d. J. J.

Terwen (Amsterdam 1929), Bucolica, vert. d. M. Moonen (Antwerpen 1945, Klass. gal. 45); Georgica: Het boerenbedrijf, vert. d. I. G. M. Gerhardt (Amsterdam 1949).

Lit.: R. Heinze, Vergils Epische Technik (1915); E. Norden, Aeneis Buch VI (Leipzig 1926); F. Peeters, Bibliography of V. (New York 1933); A. Blonk, Vergilius en het landschap (Groningen 1947; met uitv. lit. opgave); Jacques Perret, V., l’homme et l'œuvre (Paris 1952); D. Gomparetti, V. nel medio evo (1872); nieuwe uitg. d.

G. Pasquali (1937 vgg.); Viktor Pöschl, Die Dichtkunst Virgils (1950); J. W. Spargo, V. the necromancer (i934); W. Zabughin, V. nel Rinascimento italiano, 2 dln. (Bologna I921-524); H. Lohmeyer, V. im dtschn Geistesleben bis auf Notker III (1930); E. Nitchie, V. and the Engl. poets (New York 1920).

< >