president van Mexico (Guaymas, Sonora, 25 Sept. 1877 - Mexico 20 Oct. 1945), was de zoon van zeer behoeftige ouders, werd op 17-jarige leeftijd onderwijzer en klom op tot inspecteur. Hij sloot zich aan bij de révolutionnaire beweging die Porfirio Diaz verdreef; in de strijd met Carranza (1913) tegen Huerta werd hij bevorderd tot generaal; in 1915 nam hij deel aan de campagne van Obregón tegen Villa.
In 1917 werd hij gouverneur van Sonora, waar hij veel gedaan heeft voor onderwijs, sociale wetgeving en drankverbod. Onder president Carranza werd hij minister van Handel en Industrie, en bekleedde in de voorlopige regering van Adolfo de la Huerta de functie van minister van Oorlog en ten slotte onder Obregón (1920-1924) die van minister van Binnenlandse Zaken, om daarna zelf tot president te worden gekozen (1924-1928) als de man der arbeiders. Hij is in deze functie het programma zijner voorgangers getrouw gebleven: stipte naleving van de grondwet van 1917, bestrijding van de werkloosheid en land aan de Indiaanse boeren. Die grond moest ontnomen worden aan de grootgrondbezitters, terwijl de bezittingen van de Kerk werden geseculariseerd.
Dit laatste leidde tot heftige gewelddadigheden, vooral omdat de kerk toch al in conflict met de regering was wegens de wetten op het onderwijs, dat sinds Diaz aan de staat getrokken was. Daarnaast behoorde Calles tot de nationalisten, die vijandig stonden tegenover buitenlandse invloeden en speciaal het vreemde (Noordamerikaanse) kapitaal: petroleumbronnen en mijnen moesten in Mexicaanse handen komen. Ook waren er nog bloedige conflicten met de Caudillos. In 1928 werd Calles opgevolgd door Obregón, die echter voor zijn ambtsaanvaarding vermoord werd; toen werd Portes Gil verkozen, in wiens ambtsperiode (evenals in die van Ortiz Rubio) hij de sterke man bleef.
In 1935 werd hij door president Cardenas verbannen.Lit.: G. Pihaloup, El gen. C. y el Sindicalismo (1926).