Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-01-2023

Pieter Wilhelm Adriaan Cort van der Linden

betekenis & definitie

Nederlands liberaal staatsman (’s-Gravenhage 14 Mei 1846 - 15 Juli 1935), promoveerde in 1869 te Leiden in de rechten op proefschrift Beschouwingen over het strand. Hij vestigde zich vervolgens als advocaat te ’s-Gravenhage en werd in 1879 commiesgriffier van de Tweede Kamer. Twee jaar later werd hij hoogleraar in de staathuishoudkunde te Groningen en in 1891 te Amsterdam.

In 1896 werd Cort van der Linden raad-adviseur aan het departement van Justitie. Het jaar daarop kwam hij aan het hoofd van dit departement te staan als minister in het kabinet-Pierson-Goeman Borgesius. Als zodanig verdedigde hij de Kinderwetten en de Wet op het Arbeidscontract in de Kamers, terwijl hij ook een belangrijk aandeel had aan de totstandkoming van de Ongevallenwet en de Woningwet. In 1901 viel hem de eer te beurt, het burgerlijk huwelijk te voltrekken tussen koningin Wilhelmina en prins Hendrik. Hetzelfde jaar trad hij met het kabinet af. In 1902 volgde zijn benoeming tot lid van de Raad van State.

Toen na de verkiezingen van 1913 de vorming van een parlementair kabinet op linkse basis was mislukt, slaagde Cort van der Linden er in, een extra-parlementair ministerie te vormen, bestaande uit liberalen en partijlozen. Zelf werd hij, behalve minister-president, ook minister van Binnenlandse Zaken. Hij streefde nu in ’s lands belang naar een verzoening tussen de partijen en te dien einde trachtte hij een oplossing te bereiken van de beide vraagstukken, welke de grote twistpunten van die tijd vormden, t.w. het kiesrecht en het onderwijs. Hij meende deze het best te kunnen vinden, door de beide vraagstukken aan elkaar te koppelen; zo zou links, voldoening ontvangende in zake het kiesrecht, bereid zijn tot tegemoetkoming aan de rechtse wensen betreffende het onderwijs, hetgeen voor rechts weer een aansporing betekende, mede te werken aan de kiesrechtuitbreiding. De plannen van de regering, bij het begin van 1914 aangekondigd, leidden ten slotte tot de Grondwetsherziening van 1917, die Nederland het algemeen kiesrecht voor mannen en de volledige financiële gelijkstelling van openbaar en bijzonder lager onderwijs bracht.

Inmiddels was in Aug. 1914 Wereldoorlog I uitgebroken. De moeilijkheden, waarvoor Nederland toen kwam te staan, brachten, althans in het begin, een grote mate van nationale eensgezindheid teweeg, die de uitvoering van de regeringsplannen aanmerkelijk vergemakkelijkte. Anderzijds werd de regering ten zeerste in beslag genomen door andere taken, waarvan de belangrijkste was het handhaven van ’s lands onzijdigheid. Daar Nederland op een gevaarlijk punt was gelegen te midden der oorlogvoerenden, die herhaaldelijk de meest onredelijke eisen aan ons stelden, was dit lang niet gemakkelijk, maar door een voorzichtig beleid en niet in het minst ook door de paraatheid van Zee- en Landmacht slaagde de regering er toch in, Nederland buiten de krijg te houden. Een ander punt, dat veel hoofdbrekens bezorgde, was de voedselvoorziening.

In Sept. 1918 trad het kabinet-Cort van der Linden af, nadat de verkiezingen van dat jaar een rechtse meerderheid hadden opgeleverd. Cort van der Linden werd toen weer lid van de Raad van State, in welk college hij tot 1934 zitting hield. Zijn verdiensten werden erkend door zijn benoeming tot Minister van Staat (reeds in 1915). Voorts was hij o.a. Grootkruis in de Orde van den Nederlandschen Leeuw. MR F. ZOETMULDER

Bibl.: De wet v. h. recht. Inaug. rede (Groningen 1881); Volk en Staat. Rede (Groningen 1882); De zilvercrisis (Groningen 1883); Muntpolitiek (Groningen 1884); De oorzaken d. malaise (Groningen 1885); Richting en beleid der Lib. Partij (Groningen 1886); Leerb. der financiën (1887); De staathuishoudk. als sociale wetensch. Inaug. rede Amsterdam (’s-Gravenhage 1891); De voorgest. kapitaalbelasting (Amsterdam 1892).

Lit.: M. W. F. Treub, Oorlogstijd (1916); N. Japikse, Staatk. Gesch. v. Ned. in onzen tijd, VI (1918); Ned. i. d. Oorlogstijd, o.l.v. H. Brugmans (1920); N. Japikse, Die Stellung Hollands im Weltkriege (1921); P. H. Ritter, De donkere poort, 2 dln (1931).

< >