Hollands publicist (Leiden ca 1618 - Amsterdam 28 Mei 1685), hield zich, evenals zijn vader, die te Leiden lakenfabrikant was, met fabrieks- en handelszaken bezig en nam tevens ijverig deel aan het staatkundig twistgeschrijf van zijn tijd. Evenals zijn jongere broeder Jan heeft hij in Leiden gestudeerd en schijnt aldaar meester in de beide rechten geworden te zijn.
Reeds in 1648 was hij wegens publicatie van een geschrift in een familietwist door het gerecht te Leiden, dat er een „fameus libel” in zag, beboet. Maar omstreeks 1660 begon hij met publicaties van meer algemene strekking. Zijn broer Jan, die in dat jaar overleed en met wie hij vertrouwelijk had samengewerkt, liet hem veel aantekeningen en ook vrijwel voltooid werk na. Tot deze laatste categorie behoorden zeker wel Consideratien van staat ofte politike weegschaal en Nauwkeurige consideratie van staat. Ofschoon het auteurschap van de twee broers voor deze en de eerstvolgende werken niet met volstrekte zekerheid te scheiden valt, mag men aannemen, dat het Interest van Holland (1662), later (1669) uitgebreid onder de titel Aanwijsing der politike gronden en maximen van de Republiek van Holland ende West- Vriesland, Pieters werk is, evenals Historie der Gravelike Regering in Holland. Alle vier werden door Pieter onder de letters V.
H. of V. D. H. (Van Hove of Van den Hove) uitgegeven. Ook het veel latere werkje Sinrijke fabulen (1685) is zeker van Pieters hand.Maar het Interest van Holland en De Gravelike Regering, onmiddellijk gevolgd door De Stadthouderlijcke Regeeringe in Hollandt ende West- Vrieslandt. . . van Uytenhage de Mist, die tot het schrijven daarvan door P. de Ia Court aangemoedigd was, hadden de stoot gegeven tot een felle pamflettenstrijd vóór en tegen het stadhouderschap. Het is waarschijnlijk dat de pamfletten waarin de stellingen van U. de M.’s geschrift en van zijn eigen genoemde werken staande gehouden werden — Aesopus Defensor, Apologie ofte Verantwoordinge van den ondienst, De gulde legende van de Stadhouders —, die veelal aan U. de M. toegeschreven zijn, mede op naam van P. de la Court behoren te worden geplaatst. Daarvoor pleit alleen al de stijl, die zich ook in de eerste geschriften door een zekere losheid en levendigheid kenmerkt, waarvan men menen kan dat de boertigheid en grolligheid van de latere louter polemische niet ver verwijderd is.
P. de la Court ontwikkelt in zijn geschriften een politiek stelsel van antimonarchale of republikeinse en van extreem Hollands-particularistische strekking. Men heeft vroeger zijn denkbeelden wel te geredelijk vereenzelvigd met die van De Witt, en in 1709 verscheen van de Aanwysing zelfs een Franse vertaling onder de titel Mémories de Jean de Witt (Engelse vert. 1743).
Dat De Witt met de uitgave van het Interest op de hoogte geweest is, staat vast, ofschoon het niet juist schijnt te zijn, dat hij de schrijver is van de twee ingelaste hoofdstukken 29 en 30; wel heeft hij in het handschrift van die inlas nog enige steken tegen het Huis van Oranje ingevoegd. Toen De la Court over dit werk met de Leidse kerkeraad in moeilijkheden raakte, trok De Witt, in weerwil van de voorspraak van Pieter de Groot, koeltjes de handen van hem af. In het bijzonder de extreem provincialistische zienswijze kan hem geen practische politiek geschenen hebben. Over de Aanwijsing klaagde de Synode van Zuid-Holland zelfs bij de Staten van Holland, met het gevolg dat het boek bij plakkaat verboden werd.
De la Court stond zozeer bekend als fel partijganger van het stadhouderloos regiem, dat hij zich na de omkeer in 1672 te Leiden niet veilig voelde, en de wijk nam naar Antwerpen, waar hij Pieter de Groot trof. Op het eind van 1673 keerde hij terug, maar ging nu spoedig te Amsterdam wonen, terwijl hij de zomers op zijn buitenverblijf Meerburg niet ver van Leiden doorbracht, alwaar, naar men meent, de eerste Europese ananassen zijn gekweekt.
De la Court toont zich in zijn geschriften een slagvaardige en onafhankelijke geest. Zijn politieke theorie was wel is waar weinig oorspronkelijk en de invloed die hij van Hobbes’ souvereiniteitsbegrip onderging, verstrikte hem in tegenstrijdigheden. Maar in zijn houding tegenover de geschiedenis, al gebruikte hij die slechts voor zijn partij-oogmerk, treft een gedurfde critische zin. Wat hem evenwel bovenal van zijn tijdgenoten in binnen- en buitenland onderscheidt en wat zijn naam doet leven, is zijn aandacht voor economische vraagstukken en verhoudingen.
In zijn befaamd gebleven Interest van Holland geeft hij een samenhangend plan voor een economische politiek van het gewest aan, dat getuigt van scherpe waarneming en stout constructief vermogen. Hij spreekt er zozeer als woordvoerder van de burger kapitalisten tot welke hij behoorde, dat men telkens getroffen wordt door uitingen die het 19de eeuws economisch liberalisme schijnen aan te kondigen. Hij wenst vrijhandel, hij is een vijand van monopolies (als die van de O.I. Compagnie) en van gilden en overheidsvoorschriften betreffende de hoedanigheid van de te produceren waren, zoals in de lakennijverheid bestonden.
In feite echter beredeneert hij zijn programma steeds op de bijzondere gronden van het belang van Holland of van de werkgever, niet als uitvloeisel van een algemene vrijheidstheorie en in dat opzicht is hij volledig een man van de 17de eeuw.
PROF. DR P. GEYL
Bibl.: Het welvaren der stad Leiden, n. h. handschr. door B. W. Wttewaal eerst in 1845 in het licht gegeven (in 1911 gaf H. Driessen te ’s-Gravenhage een nieuwe uitg. m.
Duitse vert.), Interest van Holland ofte gronden van Holland’s welvaren, aangewezen door v. d. H. (Amsterdam 1662); Aanwijzing der heilzame politieke gronden en maximen van de Republike van Holland en West-Friesland (Amsterdam 1669; vermeerd. uitg. v. h. vorige); Historie der gravelike regering in Holland, beschreven door H. (1662); Sinrijke Fabulen (1685). Voor pamfletten in de strijd van 1662/3 toegeschreven aan De la C. zie hierboven en vgl. Geyl’s hieronder genoemd geschrift.
Lit.: O. van Rees, Verhand, over de Aanwijzing der politike gronden en maximen . .. van P. de la C., diss., Utrecht (1851); C. Laspeyres, Gesch. der volksw. Anschauungen d. Niederländer (1863); O. van Rees, Gesch. der staathuishoudk. in Ned. (1865); Paul Mombert, Gesch. der Nationalökonomie (1927); N.
Japikse, Johan de Witt (1915), blz. 200; Madeleine Francès, J. et P. de la C., La balance politique (gedeelt. vert. van Politike Weegschaal; m. inl., 1937); J. H. Kernkamp in Bijdr. en Meded. Hist.
Gen. (1935) en in Tijdschr. voor Gesch. (1940); P. Geyl, Het Stadhouderschap in de partijliteratuur onder De Witt, Meded. der Kon. Ned. Ak. v.
Wet. (1947).