bijgenaamd van Aelst, Vlaams schilder, beeldhouwer en schrijver (Aalst 14 Aug. 1502 -Brussel 6 Dec. 1550), zou volgens K. van Mander een leerling geweest zijn van Barend van Orley. In 1522 en 1524 wordt hij vermeld als werkzaam te Rome.
In 1527 werd hij te Antwerpen ingeschreven in het kunstenaarsgenootschap als schilder en printer (graveur). Pieter Bruegel de Oudere werkte waarschijnlijk bij hem. Hij ondernam in 1533-1534 een reis naar Constantinopel en bracht van daar allerlei tekeningen mede, die hij in gravures omzette, welke zijn weduwe in 1553 liet verschijnen onder de titel Mœurs et fâchons de faire des Turcz. In 1537 was hij deken van het schildersgenootschap. Zijn tweede vrouw, Mayken Verhuist, ook genaamd Bessemers, was schilderes.
Zijn dochter Mayken huwde Pieter Bruegel de Oudere. Zijn stijl is kenbaar uit zijn zeven houtsneden over het leven van de Turken: het enige werk dat zeker van hem is; nog weet men niet of hijzelf graveerde, maar zeker is het dat deze gravures naar zijn tekeningen werden vervaardigd. Er is nog een andere aanduiding. H.
Goltzius heeft een 1585 gedateerde gravure vervaardigd van een Laatste Avondmaal, waarvan twee afdrukken naar P. Coecke als auteur van de compositie verwijzen. Verschillende schilderijen zijn tot ons gekomen waar deze compositie in omgekeerde zin voorkomt. Zij dragen data van 1527 tot 1550.
Het beste exemplaar is dat uit de Koninklijke Musea te Brussel: half klassiek, half maniëristisch werk. De stijl is nagenoeg die van het graveerwerk over de Turken. Daarmee komt enigszins overeen een Verrijzenis in de Kunsthalle te Karlsruhe. Verder worden hem heel wat schilderijen zonder veel grond toegeschreven.
Ook wordt gezegd dat hij cartons vervaardigde voor glasramen en voor hangtapijten als ook modellen voor ornamenten, en in dit opzicht wordt hem veel toegeschreven. Hij vertaalde in het Nederlands de werken van Vitruvius en Serlio over de bouwkunst, die in de Nederlanden veel bijdroegen tot de kennis van de Italiaanse bouwstijl. Van hem zouden ook de vier houten Satercaryatiden zijn uit het huis Moelenere-van Dale, nu in het Museum Het Steen te Antwerpen.PROF. DR LEO VAN PUYVELDE
Lit.: K. van Mander, Schilderboeck (1604), fo 218a; P. Génard, Antwerpsch Archievenblad V, passim; Vlaamsche School (1877), 96; F. J. van den Branden, Geschied. Antw.
Schilderschool (1883), 153; P. Wescher, Pieter Coeck als Maler, Belvedere (1928), 27; M. J. Friedländer, Altnied.
Malerei, XII (1935), 52.