Frans dichter (Chatillonen-Diois, dep. Dröme, 27 Juni 1862 - Nice 6 Mrt. 1932), heette eigenlijk Pierre-Paul Gros-Long en was kolonel bij de genie.
Als lyrisch dichter schreef hij o.a. Lou Martire de Pascalis en Invoucacioun a la Mountagno, waarin men de invloed van Calendal (z Mistral) herkent. Hij was een overtuigd aanhanger van en strijder voor de denkbeelden van de Félibrige, welks „Capoulié” hij van 1901 -’09 was en die hij in zijn weekblad Vivo Prouvèngo verdedigde tegen de steeds krachtiger aanvallen van de dichters uit Languedoc en elders. Als historicus schreef hij Istóri Miejournalo (geschiedenis van Zuid-Frankrijk) en Lis Auzard (aantrekkelijk geschreven verhalen over de Camisards van de 17de eeuw).Bibl.: Flumen, poème (1890); Bois ton sang, poèmes (1892); Les noms de la carte dans le Midi (Nice 1903); La Cévenne embrasée, roman (3 dln, 1922-’30); (met P. Borel) Au gai royaume de l’azur (Grenoble 1924); (onder eigen naam) La connaissance de la guerre (1922).
Lit.: G. P. Julian et P. Fontan, Anthologie du Félibrige provin?al II (1921); E. Ripert, Le Félibrige (1924), 144; H. Talvar t et J.
Place, Bibliographie des auteurs modemes de la langue franc. IV (1933), 228.