Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 23-01-2023

FRANC

betekenis & definitie

is de naam van de munteenheid in verscheidene landen, m.n. in Frankrijk, België, Luxemburg en Zwitserland. De naam is afkomstig uit:

FRANKRIJK

Dit land kreeg bij de wet van 15 Aug. 1795 een modern muntstelsel, gebaseerd op het decimaal systeem. Rekeneenheid werd de franc, verdeeld in 100 centimes. Er kwamen goudenmunten van 100, 50, 20, 10 en 5 francs en zilveren van 5, 2, 1 en ½ franc. Alle munten hadden een gehalte van 0,9. De pariteit van de goudfranc was in Nederlandse munt 48 cent. Tijdens en na Wereldoorlog I deprecieerde de franc tot ca 1/5 van zijn vroegere waarde. Een stabilisatie volgde in 1928. Toen kreeg de franc een waarde van ca 93/4 cent. In 1936 devalueerde de franc echter weer, welk proces na Wereldoorlog II nog verscheidene malen herhaald werd. Thans (Mei 1950) is de franc gelijk te stellen met 1,086 cent en ca 14,29 Belgische centimes. Gouden munten zijn niet meer in omloop.

Het Franse geldstelsel is overgenomen door België, Zwitserland en Luxemburg, die alle ook de franc als munteenheid hebben aanvaard. Onder andere naam bestaat de franc ook in andere landen (z Latijnse Munt-unie). In 1920 nam de Wereldpostunie de goudfranc als internationale rekeneenheid aan.

In BELGIË werd het geldsysteem geregeld bij de wet van 5 Juni 1832.

De Belgische franc (in het Nederlands: frank), was evenals de Franse franc een geldeenheid in zilver, wegende 5 g en met een gehalte van o,g. Naast zilveren munten (1 fr., 0,25 en 0,50 fr., 2 en 5 fr.) werden ook gouden (van 20 en 40 fr.) en koperen munten (1, 2, 5 en 10 centimes) geslagen. De gouden munten hadden eveneens een gehalte van 0,9; de waarde van het goud t.a.v. het zilver was bij de wet bepaald op 15½. De goudfrank woog 0,290 322 58 g fijn goud. Van 1832 tot 1847 bevatte de Belgische geldcirculatie ook Franse en Nederlandse munten, die evenals de nationale munten wettig betaalmiddel waren. Bij de wet van 31 Mrt 1847 werd van het Franse muntstelsel gedeeltelijk afgeweken. De gouden munten van 20 en 40 fr. werden vervangen door goudstukken van 10 en 25 fr. De waardeverhouding van het goud tot het zilver werd gebracht van 15½ op 15,80, terwijl zij in Frankrijk op 15½ behouden bleef; in Engeland op 15,67 en in Nederland op 15.87.

De ontdekking van goudmijnen in Californië en Australië had een sterke daling van de goudprijzen tot gevolg. Bij de wet van 28 Dec. 1850 werd het slaan van gouden munten afgeschaft en de wettige koers voor de Franse en Belgische gouden munten opgeheven. Van het bimetalisme werd dus overgegaan naar het zilveren monometalisme.

Daar de zilveren munten voortdurend uit de circulatie verdwenen, was men verplicht opnieuw gouden munten te slaan. Bij de wet van 4 Juni 1861, werd dan ook het bimetalisme opnieuw ingevoerd, met dezelfde waardeverhouding tussen goud en zilver als in Frankrijk. Van 1876 af werd geen zilver meer aangemunt; de zilveren munten bleven nochtans wettig betaalmiddel, zodat van toen af de hinkende standaard in voege kwam. In 1914, bij het uitbreken van Wereldoorlog I, werd de gedwongen koers afgekondigd. Tijdens de Duitse bezetting van 1914 tot 1918, werd de frank gebonden aan de Mark, in de verhouding van 1,25 fr. voor 1 Mark, en de biljettenuitgifte toevertrouwd aan de Société Générale.

Na het einde van Wereldoorlog I kende de Belgische frank een periode van instabiliteit. Bij K.B. van 25 Oct. 1926 werd de frank gestabiliseerd. Art. 8 van bedoeld besluit luidt o.m. als volgt: „De wisselkoers van de Belgische frank tegenover het buitenland wordt bepaald in veelvouden van vijf frank. Dat veelvoud alleen wordt genoteerd met het oog op de wisselkoers en wordt daartoe genoemd: Belga. De pariteit met de buitenlandse munten wordt bepaald naar rato van een gewicht fijn goud van 0,209 211 g per Belga”. Aldus werd de frank, voor de eerste maal in de monetaire geschiedenis van België, rechtstreeks bepaald door een zeker gewicht fijngoud: 0,041 842 2 g. Bovendien werd aan de Nationale Bank de verplichting opgelegd steeds een kasvoorraad in goud en in goud-deviezen op het buitenland te bezitten, gelijk aan 40 ten honderd van het bedrag van haar verbintenissen op zicht, waarvan ten minste dertig ten honderd goud.

Sedert de stabilisatie van 1926 tot 10 Mei 1940 bleef de gouden standaard in voege, met een korte onderbreking op de vooravond van de devaluatie van 1935. Tot in 1931 werd in feite de „gold exchange Standard” toegepast; daarna werd overgegaan tot de „gold bullion Standard”. Bij de muntwet van 30 Mrt 1935 werd de aan de Nationale Bank van België opgelegde verplichting tot terugbetaling van haar biljetten in goud, in zilver tegen de goudwaarde dezes, of in goud-deviezen op het buitenland, tijdelijk geschorst en de frank gedevalueerd. Bij K.B. van 31 Mrt 1935 werd bepaald dat de inkoop en de verkoop van buitenlandse deviezen tegen bankbiljetten, voorlopig zou geschieden op de grondslag van een gewicht fijn goud van o, 150 632 g per belga, hetgeen een devaluatie van 28 pct insloot. Een K.B. van 31 Mrt 1936 voorzag het intrekken van artikel 1 der muntwet van 30 Mrt, waarbij de aan de Nationale Bank van België opgelegde verplichting tot terugbetaling van haar biljetten werd geschorst. Een ander besluit van 31 Mrt 1936 bepaalde, dat de muntpariteit, voorlopig vastgesteld op een gewicht fijngoud van 0,150 632 g per belga, definitief op dat bedrag vastgesteld bleef.

Bij besluitwet van 10 Mei 1940 werd de terugbetaling der biljetten opnieuw geschorst. De biljetten, uitgegeven door de Nationale Bank, bleven hun wettige koers behouden. Een besluitwet van 1 Mei 1944 voorzag het intrekken van het K.B. van 31 Mrt 1936 tot vaststelling van het goudgewicht van de frank en onthief de Nationale Bank van de verplichting tot het handhaven van een kasvoorraad in goud en buitenlandse deviezen welke ten minste met 40 pct van haar verbintenissen op zicht overeenstemt. Ingevolge een monetaire overeenkomst tussen de Britse en Belgische regering d.d. 5 Oct. 1944, werd de waarde van de frank bepaald als volgt: 176,625 frank = 1 pond sterling. Van die datum af is de frank dus rechtstreeks gebonden aan het pond sterling.

Toen België lid werd van het Internationaal Monetair Fonds moest het, zoals alle andere leden van die instelling, de goudwaarde van zijn valuta mededelen. De pariteit aan het Internationaal Monetair Fonds medegedeeld en door dit laatste op 18 Dec. 1946 aanvaard, werd als volgt bepaald: 176,625 frank = 1 pond sterling; 1 pond sterling = 4,03 dollar; 35 dollar = 1 oz. troy fijn goud; 1 000 g fijngoud = 49 318,0822 frank.

Bij besluitwet van 8 Jan. 1946 werd de benaming „belga” ingetrokken en vastgesteld dat de frank opnieuw de enige benaming van de munteenheid zou zijn.

Na de belangrijke devaluatie van het pond sterling op 18 Sept. 1949, gevolgd door devaluaties in meer landen, werd op 21 Sept. door de Ministerraad besloten de Belgische frank met 12,345 pct te devalueren.

Aldus vertoont de Belgische geldeenheid thans volgende kenmerken: Prijs van een kg fijngoud = 56 263,7994 frank; een frank = o, 017 773 417 6 g fijngoud; een pond sterling = 140 frank; een dollar = 50 frank.

DR G. VAN POUCKE

BELGISCH KONGO

De Onafhankelijke Kongostaat verkreeg bij decreten van de koning-souverein, d.d. 27 Juli 1887, 7 Febr. 1896 en 27 Aug. 1906 een geldsysteem gesteund op de gouden standaard, echter zonder vrije aanmunting en zonder effectieve circulatie in het binnenland. De rekeneenheid was de frank, overeenstemmend met het 3100ste deel van een kg goud bij een gehalte van 0,9. De rekeneenheid kwam dus geheel overeen met de „franc germinal”, maar was niet aan het zilver gebonden. Krachtens de Koloniale Keure en het decreet van 18 Juli 1911, houdende goedkeuring van de overeenkomst van 7 Juli igi 1 tussen de kolonie en de Bank van Belgisch Kongo, werd het geldsysteem van de Latijnse Muntunie, dat theoretisch de dubbele standaard huldigde, tot de kolonie uitgebreid. De rekeneenheid van Belgisch Kongo bevond zich dus t.o.v. de Belgische frank in dezelfde toestand als de munten van de landen der Latijnse Munt-unie.

Van 1908 tot 1914 onderging het monetair regime van Belgisch Kongo slechts geringe wijzigingen. Wereldoorlog I en de jaren van herstel brachten daarentegen een grote ommekeer teweeg in de feitelijke toestand en leidden, na verschillende overgangsmaatregelen, tot de monetaire hervorming van 1926-1927.

De stabilisatie van de Belgische frank in 1926 ging vergezeld van gelijkaardige maatregelen in Kongo, terwijl de Uitgifte-Keure herzien werd en nieuwe schikkingen genomen werden betreffende het fiduciair karakter van het in omloop zijnde metaalgeld. De Uitgifte-Keure van de Bank van Belgisch Kongo, d.d. 10 Oct. 1927, bepaalde uitdrukkelijk dat de nieuwe metaalpariteit van de Kongolese frank, ingevolge de stabilisatie van de Belg. frank, 0,041 842 2 g fijn goud bedroeg en bijgevolg overeenstemde met die van de Belgische frank. Het decreet van 14 Nov. 1927, dat die Uitgifte-Keure goedkeurde, heeft de feitelijke pariteit tussen de Kongolese en Belgische frank bekrachtigd en heeft bovendien voor de eerste maal een afzonderlijke wettelijke bepaling gegeven van de Kongolese rekeneenheid.

Door het bestaan van een zelfstandige monetaire wetgeving voor Kongo, die de rekeneenheid der kolonie bepaalde, werd het beginsel van de gelijkstelling van de Belgische en Kongolese frank, zoals het in de Koloniale Keure impliciet voorzien was, minder duidelijk en werd de waardebepaling van de Kongolese frank een der praerogatieven van de gewone koloniale wetgever.

De Belgische devaluatie in 1935 ging gepaard met een zelfde devaluatie van de Kongolese frank. Toen het moederland bezet werd en Kongo aan de oorlog deelnam, werden zekere wijzigingen gebracht in het Kongolese geldsysteem. Bij wetgevende verordening van 21 Juni 1940, werd de koers van de Kongolese frank vastgesteld op 176,625 fr. voor i pond sterling. Bovendien werd de convertibiliteit van de biljetten van de Bank van Belgisch Kongo en van het fiduciair metaalgeld opgeheven. Krachtens het financieel accoord te Londen gesloten op 21 Jan. 1941, tussen de Belgische en Engelse regeringen, werd Kongo in het sterlinggebied opgenomen.

Kort na de bevrijding van het Belgisch grondgebied sloten de Belgische en Engelse regering een betalingsaccoord (5 Oct. 1944), waarbij de waarde van de frank als volgt werd vastgesteld: 176,625 fr. = 1 pond sterling. Dit accoord werd toepasselijk gemaakt op Belgisch Kongo en op de mandaatgebieden Ruanda-Urundi en verving het Brits-Belgisch accoord van 21 Jan. 1941.

Als lid van het Internationaal Monetair Fonds, moest België de pariteit van de Belgische en Kongolese frank mededelen. Voor beide valuta werd de pariteit van 0,020 276 75 g fijn goud voor een frank aangegeven, zodat de Kongolese frank dezelfde pariwaarde behield als de Belgische frank.

Op 21 Sept. 1949 werd de Kongolese frank samen met de Belgische frank gedevalueerd met 12,345 Pct en de goudwaarde er van gebracht op 0,017 773 4!7 6 g fijngoud.

DR G. VAN POUCKE

Het Groothertogdom LUXEMBURG had geen eigen munteenheid tot in 1913. Bij de wet van 1 Aug. 1913 werd evenwel besloten een nationale munteenheid, de Luxemburgse frank, in omloop te brengen, doch ten gevolge van het uitbreken van Wereldoorlog I werd deze wet niet toegepast. In 1922, na het tot stand komen van de Economische Unie met België werden kasbons ter waarde van 174 502 489 fr. omgewisseld tegen biljetten van de Nationale Bank van België, verkregen dank zij een lening aangegaan door de Luxemburgse Regering en uitgegeven in België door tussenkomst van de Nationale Bank.

Na de omwisseling van de Luxemburgse tegen Belgische geldtekens bleef nog slechts een bedrag van 43 millioen fr. Luxemburgse munten in omloop en dit bedrag onderging slechts geringe wijzigingen tot in 1935. De stabilisatie van de Luxemburgse frank werd verwezenlijkt bij de wet van 19 Dec. 1929. Voor de eerste maal werd de geldeenheid rechtstreeks bepaald door een gewicht fijngoud: 0,041 842 2 g. Bij groothertogelijk besluit van 1 Apr. 1935 werd de pariteit van de Luxemburgse frank t.a.v. de Belgische frank als volgt vastgesteld: 1 Luxemburgse frank = 1,25 Belgische frank. Dit betekende een devaluatie van 10 pct t.a.v. het goud.

Bij de wet van 15 Juli 1935 werd de Belgische frank wettig gangbaar verklaard in het Groothertogdom, terwijl aan de Luxemburgse regering toelating verleend werd coupures ten bedrage van 100 millioen frank uit te geven. Bij besluit van 30 Mei 1940 werd besloten kasbons uit te geven voor een bedrag van 100 millioen frank.

Tijdens de bezetting werden de Belgische en Luxemburgse bankbiljetten ingetrokken en werd de Reichsmark de wettelijke geldeenheid in Luxemburg.

Bij groothertogelijk besluit van 14 Oct. 1944 werden de Reichsmarken ingetrokken en bepaald dat alleen volgende geldtekens wettelijk gangbaar zouden zijn: 1. de nieuwe kasbons uit te geven door de Schatkist van de Staat; 2. de bankbiljetten van de Nationale Bank van België en van de Belgische Schatkist; 3. de Belgische en Luxemburgse kleinmunt. Reeds op 30 Aug. 1944 werd te Londen door de Luxemburgse regering een overeenkomst met de Belgische regering gesloten, waarbij bepaald werd dat de Belgische en Luxemburgse frank dezelfde pariteit zouden hebben t.a.v. de buitenlandse deviezen en het goud. Sedert die datum heeft de Luxemburgse frank de lotgevallen van de Belgische frank meegemaakt.

Een groothertogelijk besluit van 1 Aug. 1945 heeft het uitgifterecht van de „Banque Internationale à Luxembourg” voorlopig op 10 millioen fr. vastgesteld.

DR G. VAN POUCKE

In ZWITSERLAND werd de franc in 1850 als munteenheid ingevoerd. Tot 1936 heeft dit land de goudfranc op zijn oude pariteit kunnen handhaven. In genoemd jaar werd de franc met ca 30 pct gedevalueerd. Thans (Mei 1950) is de waarde van de Zwitserse franc gelijk aan 86,9 cent of ca 115 Belgische fr.