Frans dichter (Char-tres 1546 Bonport 5 Oct. 1606), was eerst secretaris van de bisschop van Le Puy, ging vervolgens naar Italië waar hij de Italiaanse poëzie leerde kennen. Teruggekomen in Frankrijk, kwam hij in contact met het hof en wist de gunst te verwerven van Karel IX en later van Hendrik III, die hij vergezelde naar Polen.
Hij is het type van de hofdichter, sierlijk, elegant, gekunsteld, zonder veel oorspronkelijkheid. Het zijn vnl. Italianen die hij navolgt, van Petrarca tot de minder bekenden als Sasso, Tebaldeo, maar ook Spanjaarden. Zelfs in zijn latere Christelijke gedichten is hij nog vaak de volgeling van anderen. Wat de vorm van zijn gedichten betreft, behalve veel sonnetten schreef hij vaak in strofen van zes alexandrijnen (stances).DR G. G. ELLERBROEK
Bibl.: Premières Œuvres (1573; bevat Amours de Diane, Amours d’Hippolyte, Elégies, vertaalde fragmenten van de Orlando furioso van Ariosto, Diverses amours et autres œuvres mêlées). Vermeerderde herdrukken 1579 en 1600. Les Psaumes de David, mis en vers françois (1592, bevat 60 psalmen; herdr. 1603, bev. 150 psalmen); Œuvres, gepubl. door A. Michiels (1858, bevat niet de Psalmen), 2 dln (Strasbourg 1925); Les Amours d’Hippolyte en Les XLI Chansons zijn herdr. in de Bibl. Romanica (Strasbourg 1925) ; Les Amours de Diane, met inl. door H. Vaganay (Lyon 1928) ; enkele chansons met muziek door L. de la Laurencie en G.
Thibault in de bundel: Chansons au luth et airs de cour français du XVIe s. (Paris 1934); de Poésies chrétiennes door H. Vaganay (Lyon 1925) ; voor Les psaumes de David een prachtige uitg. van Leiter. Nijpels voor La Connaissance (Maastricht Paris 1926); Les imitations d’Arioste (1936) enz.
Lit.: F. Flamini, Studi di storia letteraria (1895; over het plagiaat uit het Italiaans) ; G. Lanson, Rapports de la litt. franç. et de la litt. espagnole, in: Rev. de 1’Hist. litt., 1897 (over de Sp. voorbeelden van D.); P. Groebedinkel, Der Versbau bei Ph. Desportes und Fr. de Malherbe (Altenburg 1880); O. Mucha, Ueber Stil und Sprache von Ph.
D. (Hamburg 1895) ; R. Riniker, Die Preziositat der franz. Renaissancepoesie (Zurich 1898); J. Lavaud, Un poète de cour au temps des derniers Valois: Ph. D. (Paris 1936); z 00k: Malherbe.
