Nederlands predikant (Woudenberg 8 Nov. 1821 - Amsterdam 16 Mei 1889), stond sedert 1857 te Amsterdam. Hier in de aanvang nog rechtzinnig, ging hij in 1864 tot de modernen over en verliet, na heftige strijd, met zijn broeder Herman de Hervormde Kerk.
Reeds 30 Nov. 1877 hadden zij de Vrije Gemeente gesticht. Sindsdien behoorde hij tot de wetenschappelijke voormannen der moderne theologie met sterke voorliefde voor de godsdienstwijsbegeerte, waarvan zijn artikelen in het Theol. Tijdschrift getuigen. Met Slotemaker en Kuenen ging hij in tegen het ethisch modernisme, omdat levensbeschouwing zich niet van wereldbeschouwing scheiden laat. Oud-modern is hij in zijn afwering van alle christologie. Mystiek en aesthetisch aangelegd, is hij ook de dichter van godsdienstige liederen, waarvan er vele in de eerste bundel van de Protestantenbond zijn opgenomen.Bibl.: Het geweten. Een studie (1861); Zekerheid. Twee brieven (1864); Het Recht der Kerk en het vrije onderzoek. Een woord naar aanleiding van twee redevoeringen van J. I. Doedes (1865); De Zonde. Eene voorlezing (1871); Berusten of breken? (1877; n. aanl. v. zijn uittreden); Studiën op godsdienstig en zedekundig gebied (3 dln, 1884-1889); Geloofs- en levensvragen (3 dln, 1885), laatstgenoemde twee werken verzamelde opstellen uit het Theologisch Tijdschrift.