Nederlands geneeskundige (Leiden 11 Mei 1722 -’s-Gravenhage 7 Apr. 1789), was een bereisd en veelzijdig man. In 1750 werd hij hoogleraar in de anatomie en chirurgie en daarnaast in de wijsbegeerte te Franeker, in 1755 te Amsterdam.
In 1761 vestigde hij zich op het buitengoed Klein-Lankum bij Franeker, om zich geheel aan de wetenschap te wijden. Twee jaar later werd hij hoogleraar te Groningen. In 1773 ging hij terug naar Friesland, werd lid der Staten, terwijl hij in 1787 zitting kreeg in de Raad van State en te ’s-Gravenhage ging wonen. Gedurende de burgertwisten van die dagen behoorde hij tot de stadhouderlijke partij.
Op latere leeftijd was hij buitensporig ijdel: „een kundig doch verwaten schepsel”. Maar Goethe noemde hem ,,ein Meteor von Geist, Wissenschaft, Talent und Thatigkeit”.Camper’s verdiensten liggen vnl. op het gebied van de vergelijkende anatomie (vogels en zoogdieren, apen en mensen werden door hem vergeleken) en van de anthropologie. Hij ontdekte o.a. de gehoor werktuigen der vissen en de toegang der lucht tot de holle beenderen der vogels. De door Camper aangegeven gelaatshoek is een middel om nauwkeurig de graad, waarin de kaken naar voren staan, uit te drukken.
Lit.: R. A. B. Oosterhuis, P.
G., Stemmen des Tijds (1939); B. W. Th. Nuyens e.a., Artikelenreeks in Ned.
Tijdschr. v. Geneesk. (1939), II, 2073-2150; C. E. Daniels, Het leven en de verdiensten van P.
C. (Utrecht 1880); G. Schatnelhout, P. Camper (Brussel 1943); G. J.
Doets, De heelkunde van Petrus Camper. Diss. Leiden (1948).