(Stephanus Johannes) (Vaalbank, bij Colesberg in de Kaapprovincie, 10 Oct. 1825 - Clarens, Zwitserland, 14 Juli 1904), was de laatste president van de Zuidafrikaanse Republiek. In 1835 verliet hij de Kaap met zijn ouders, die zich bij de Trek van Potgieter aansloten.
In 1842, 16 jaar oud, vinden wij hem als onder-veldkornet in het district Rustenburg op de „plaas” Waterkloof. Spoedig daarna werd hij veldkornet, daarna commandant en in 1858, tijdens een van de acht expedities tegen inboorlingenstammen die hij meemaakte, trad hij reeds op als waarnemend commandant-generaal.Om zijn buitengewone dapperheid, zijn leidersgaven en zijn opmerkelijk vermogen om tegengestelde belangen te verzoenen, koos men hem in 1863 tot commandant-generaal van de troepen der Z.-Afr. Republiek en lid van de Uitvoerende Raad. Tevoren was hij reeds lid van de commissie die de grondwet van 1857 opstelde, terwijl hij in 1859 een van de oprichters was van de Gereformeerde Kerk van Suid-Afrika. Gedurende het bewind van president Burgers (1872-1877) was hij veelal in oppositie tegen wat hij als een te liberaal beleid beschouwde. De annexatie van Transvaal door Shepstone in 1877 bracht hem, toenmaals vice-president, voorgoed in de anti-Britse staatkunde. Hij werd een der leiders van het verzet, nadat hij in 1877 en wederom in 1878 in Londen tegen de annexatie was gaan protesteren. Zo kwam hij in het Driemanschap (met M. W. Pretorius en P. J. Joubert) dat de Eerste Vrijheidsoorlog organiseerde, die in 1881 tot de Conventie van Pretoria leidde. In 1883 werd hij voor de eerste maal tot President verkozen en kort daarna onderhandelde hij in Londen over verbeteringen in de conventie, hetgeen in 1884 tot het Tractaat van Londen leidde. Bij die gelegenheid bezocht hij ook Nederland.
Herkozen in 1888, 1893 en 1898, steeds met generaal Joubert als tegencandidaat, deed hij ongelofelijk veel voor de economische opheffing van Transvaal, daarbij gesteund door de ontdekking van de goudvelden.
Tegenover de Joubertpartij, die voor alles een beleid van expansie wilde, bleef hij voorstander van inwendige consolidatie, van een nauw samengaan met de Oranje-Vrijstaat en van een open verbinding met de zee. Het is dan ook verkeerd,
Kruger te bestempelen als de vader der gedachte van een „verenigd Zuid-Afrika onder leiding van Pretoria”, zoals van Britse zijde en door het Afrikaanse nageslacht veelal is geschied. Ter uitvoering van zijn beleid gebruikte hij in belangrijke mate Nederlandse ambtenaren, daar hij het bezwaarlijk vond, Afrikaners uit de Britse Kaapkolonie te gebruiken en in eigen land niet over voldoende geschoolde krachten beschikte. De voornaamste daarvan was dr W. J. Leyds, zijn staatssecretaris en afgezant in Europa. Kruger’s gematigdheid blijkt uit de behandeling van de deelnemers aan de Jameson-inval, zijn vasthoudendheid uit zijn beleid tijdens zijn zesdaagse besprekingen te Bloemfontein met lord Milner, aan de vooravond van de Tweede Vrijheidsoorlog. Hij was echter reeds te oud om in deze oorlog nog actief leiding te kunnen geven en op 19 Oct. 1900 verliet hij Afrika op de Nederlandse kruiser „Gelderland”, om zijn vergeefse tocht door Europa te beginnen, steun zoekend voor de zaak der Boeren. Na een verblijf in Nederland (’s-Gravenhage, Utrecht, Hilversum) en enige winters in Mentone, overleed hij ten slotte in Clarens. Op zijn graf in Pretoria staat zijn borstbeeld door zijn kleinzoon, Fanie Eloff, op het stationsplein in Pretoria zijn standbeeld door de Nederlandse beeldhouwer Anton van Wouw.
Tot ca 1924 leek het of zijn idealen slechts voor het verleden van waarde zouden zijn. Daarna is echter een opleving gekomen, die er toe geleid heeft, dat het cultureel nationalisme der huidige Afrikaners, waarvan generaal Hertzog de vader is, zich meer en meer op de Kruger-figuur is gaan inspireren.
PROF. DR M. BOKHORST
Lit.: J. F. van Oordt, Paul Kruger en de opkomst der Z.A.R. (Amsterdam - Kaapstad 1898); Gedenkschriften van P. Kr., gedicteerd aan H. C. Bredell en Piet Grobler, bewerkt door F. Rompel (’s-Gravenhage - Amsterdam 1902); P. J. Viljoen, Die lewe van P. Kr. (Pretoria - Kaapstad 1925); Paul Kruger’s Amptelike Briewe, 1851-1877, uitgegeven door S. P. Engelbrecht (Pretoria 1925); P. J. van Winter, Onder K.’s Hollanders (Amsterdam I 1937, II 1938); Marjorie Juta, The Pace of the Ox, The Life of P. Kr. (London 1936); Manfred Nathan, P. Kr., His Life and Times (Durban 1941); E. E. Mossop. Lives of the Earlier Krugers (Cape Town 1947, Argiefjaarboek vir Suid Afr. geskiedenis nr 10).