Frans rechtsgeleerde (Guingamp, Côtes-du-Nord, 10 Nov. 1852 Caen 11 Oct. 1926), studeerde in Rennes en doceerde het Romeinse recht, eerst te Bordeaux, daarna in Montpellier (1880-1888) en van 1888 tot 1924 te Parijs. Hij bracht de historische en philologische verbreding en verfijning die de studie van het Romeinse recht in Duitsland door Mommsen, Lenel, O.
Gradenwitz en L. Mitteis had ondergaan, naar Frankrijk over en werd er de erkende leider en meester van deze historisch-philologische methode. Zijn bekende handboek geeft op de grondslag en met volkomen beheersing van wat toenmaals (ca 1900) bekend was een evenwichtig doordachte, zeer geserreerde systematische uiteenzetting van de gehele materie.Bibl.: Manuel élémentaire de droit romain (Paris 1895, 8ste dr. 1929); Histoire de l’organisation judiciaire des Romains (dl I, Paris 1901); Mélanges de droit romain (2 dln, Paris 1912-1923); Textes de droit romain publiés et annotés (1889-90; 6de dr. 1937). Vertaling van Mommsen’s Römisches Staatsrecht (8 dln, 1887-1896). In 1912 verschenen te zijner ere een deel Mélanges en een deel Etudes.
Lit.: Paul Fournier, Rev. histor. de droit (1926), blz. 1 v.; P. Bonfante, in: Rendiconti della Classe di Scienze morali della Reale Accademia Nazion. dei Lincei, ser. VI, vol. III, fase. 5—6 (15 Mei 1927); P.
Collinet, in: Rev. histor. de droit (1928), blz. 315-325; E. Albertario, in: Archivio Giuridico, dl 99 (1928), blz. 104 v.; J. van Kan,in: Ind. T. v.h. R., dli 25 ,1927), pag. 169.