(1) is een colloïdaal mineraal, een Si02-gel in vaste toestand, bestaande uit siliciumoxyde met een wisselende hoeveelheid water: Si02nH20. Het gehalte aan water schommelt tussen 3 en 34 pct.
In de natuur kan opaal in calcedon, een variëteit van kwarts, overgaan. Doorzichtige opaal heet hyaliet of glasopaal. Alle andere variëteiten van opaal zijn doorschijnend of troebel. Naast de gewone opaal wordt edele opaal onderscheiden; de laatste wordt als edelsteen gebruikt. De kleur van opalen is van drie eigenschappen afhankelijk: de eigen kleur, die door andere stoffen dan Si02 ontstaat, de opalescentie en het iriseren (of opaliseren). Gewone kleurloze opaal heet melkopaal. De eigen kleur kan geel, bruin, rood, zeldzamer blauw of groen zijn. Vuuropaal is een halfedelsteen met helderrode kleur. Opalescentie is een eigenschap van colloïdale stoffen, die in opvallend licht een andere kleur vertonen dan in doorvallend licht. Kleurloze opaal is in teruggekaatst licht blauwachtig, terwijl het doorvallend licht een complementaire geelachtige tint te voorschijn roept.
Het iriseren is een interferentieverschijnsel, dat vroeger aan talrijke kleine barstjes werd toegeschreven, maar door Baier in 1931 in verband gebracht werd met splijtvlakken en tweelingslamellen van calciet. Volgens hem zou edelopaal een pseudomorphose van calciet zijn. Vroeger was Hongarije (nu Tsjechoslowakije) de belangrijkste leverancier van edelopaal. De opaal komt daar in spleten en holten in andesiet voor. In 1877 werd in Australië in Nieuw-Zuid-Wales edelopaal ontdekt; in 1878 in Queensland en in 1915 in Zuid-Australië. Queensland is tegenwoordig het belangrijkste opaalgebied.
Behalve witte edelopaal komt uit Australië ook Zwarte edelopaal. De opalen worden in Australië in een zandsteen uit het krijttijdperk (Desert Sandstone) gevonden, en wel op laagvlakten en als vulling van spleten. In Mexico werd edelopaal in 1835 ontdekt en sedert 1870 regelmatig ontgonnen uit spleten in trachiet. Geringere betekenis voor ontginning van edelopaal bezitten Honduras, de V.S. en Japan. De hardheid van opaal bedraagt 5,5-6,5, dus minder dan de hardheid van edelstenen feitelijk moet zijn (8), het s.g. 1,9-2,3.PROF. DR B. G. ESCHER
(2), is een fijn, enigszins transparant en melkachtig wit katoenen weefsel in effenbinding. Het bijzondere karakter verkrijgt het weefsel door het na bleken en merceriseren aan een behandeling met zwavelzuur en vervolgens met natronloog te onderwerpen. Het procédé is gepatenteerd door een Zwitserse firma.