of Oosterse kwestie is de naam van een geheel van staatkundige vraagstukken, die sedert het einde der 18de eeuw hebben bestaan ten aanzien van de landen welke vroeger deel uitmaakten van het Osmaanse rijk. Deze problemen werden veroorzaakt door de toenemende verzwakking van dit rijk, waardoor eensdeels de bevolkingen dier landen naar nationale en politieke zelfstandigheid streefden en anderdeels grote Europese mogendheden, vooral Rusland en Oostenrijk, later ook andere, trachtten haar invloed op Osmaans gebied te doen gelden en te handhaven.
De hierop berustende belangenpolitiek hield het Osmaanse rijk langer in stand dan anders het geval zou zijn geweest (de grote mogendheden wilden telkens weer de integriteit van het rijk eerbiedigen) maar bracht bij herhaling gevaarlijke spanningen voort, die soms tot oorlogen geleid hebben en de Balkan in de 19de eeuw tot het kruitvat van Europa hebben gemaakt.De belangrijkste etappes in de ontwikkeling van het Oosterse vraagstuk waren de Griekse Vrijheidsoorlog (1821-1830), de Krimoorlog (1853-1856), de Russisch-Turkse oorlog van 1876-1877, waardoor Servië en Roemenië onafhankelijk werden (Congres van Berlijn 1878), de bezetting van Egypte door Engeland in 1881, de annexatie van Oost-Roemelië door het nog aan de Porte onderworpen vorstendom Bulgarije (1885), de Armeense opstanden (1891-1897), de Turks-Griekse oorlog (1897), de autonomie van Kreta (1898), de Macedonische troebelen (1903), de Turkse revolutie van 1908 en de afzetting van Abdoel-Hamid II in 1909, de annexatie van Bosnië en Herzegowina door Oostenrijk en de onafhankelijkheidsverklaring van Bulgarije (beide in 1908), de Tripolitaanse oorlog tegen Italië (vrede van Ouchy 1912), de Balkanoorlogen (1912/’13), waarbij alleen Oost-Thracië voor Turkije behouden bleef, en ten slotte de Wereldoorlog, die voor Turkije met de wapenstilstand van Moudros (1918) tot een voorlopig besluit kwam. In de jaren na 1918 deed de strijd om het overgebleven grondgebied van het Osmaanse rijk de oude Oosterse kwestie nog eenmaal opvlammen, totdat de nationalistische Turkse staat door zijn overwinning op de Grieken de geallieerde mogendheden tot het sluiten van de vrede van Lausanne noopte (23 Juni 1923), waarbij ongeveer alle vroeger aan de Oosterse kwestie vastzittende problemen geregeld werden. Het zeer delicate vraagstuk van de scheepvaart door de Dardanellen en de Bosporus (dit vraagstuk was acuut geweest sedert de Zwarte Zee in 1776 had opgehouden een Turkse binnenzee te zijn) was in 1923 opgelost door demilitarisering van de oevers: de nieuwe Zeeëngtenconventie van 20 Juli 1936 heeft intussen ook hier aan Turkije de volle souvereiniteit teruggegeven. Verder heeft de Turkse politiek door verdragen met andere Balkanstaten (Balkanconventie van 9 Febr. 1934) de politieke rust in Z.O.-Europa verzekerd. Met de liquidatie van het oude Osmaanse rijk zijn volstrekt niet alle haarden van onrust in het Nabije Oosten gedoofd, zodat men ook thans nog van een Oosterse kwestie kan spreken. Alleen zijn de vraagstukken op het ogenblik meer naar Aziatische bodem verplaatst.
Het mandaatgebied Syrië heeft in 1925 een gevaarlijke opstand beleefd en in 1936 heeft de Zionistische politiek in het mandaatgebied Palestina gewapend verzet van de Arabische bevolking te voorschijn geroepen. In 1939 werd na lange onderhandelingen de provincie (Sandjak) van Alexandrette bij Turkije ingelijfd. Ook in Arabië waar in 1932 het grote koninkrijk Sa’oedië ontstond, zijn nog tal van gevaren voor wrijving met de naburige staten Jemen, Irak en Jordanië aanwezig. Ten gevolge van Wereldoorlog II zijn geen belangrijke politieke gebiedsveranderingen voorgekomen, behalve de stichting van de onafhankelijke republieken (vroegere mandaatgebieden) Syrië en Libanon, de erkenning van de onafhankelijkheid van Jordanië in 1946 en de uitroeping van de onafhankelijke Joodse staat Israël in 1947, welke weder een aantal nieuwe problemen heeft doen ontstaan. De uitbreiding ten slotte van de Russische politieke invloed in de Balkanstaten Roemenië en Bulgarije heeft ook daar weer nieuwe spanningen in het leven geroepen.
Lit.: E. Driault, La question d’Orient (1898); J. Ancel, Manuel historique de la Question d’Orient (1792—1923) (Paris 1923); A. J. Toynbee, Survey of International Affairs 1925, I, The Islamic World (Oxford - London 1927).