is een begrip dat in eerste instantie gevormd is in de zin van negatie van bewustzijn. Het duidt dus aan wat men zich niet herinnert, niet bedoelt of opmerkt, dan wel wat door mechanisering niet meer bewust is of bewust geschiedt of ten slotte wat wel is waar op een bepaald ogenblik niet in het bewustzijn gegeven is, maar zich toch laat reproduceren.
Hier is de betekenis dus steeds negatief ten aanzien van de grenzen, graden en mogelijkheden van het bewustzijn. Deze negatieve bepaling hangt samen met de sinds Descartes bestaande opvatting, welke het wijsgerig denken en in navolging daarvan de psychologie heeft beheerst, volgens welke het wezen van het psychische gelegen zou zijn in het bewustzijn. Met het opkomen van de drift- en dieptepsychologie (Nietzsche, Freud) wordt dit echter anders en neigt men er veeleer toe het onbewuste in zijn positieve betekenis te vatten, ja dit zelfs primair als het psychisch reële te beschouwen en het bewustzijn daartegenover als van secundaire betekenis (z bewustzijn 4, en dieptepsychologie).Een pendant van deze ommekeer ten aanzien van de betekenis van het onbewuste op metaphysisch gebied levert de opvatting van Eduard von Hartmann (1842—1906; Philosophie des Unbewussten, 1869). Deze gaat er van uit, dat aan de ervaarbare wereld het onbewuste als metaphysisch beginsel ten grondslag ligt. Daarmede stelt hij zich tegen elke metaphysica, welke in deze grond een bewust en persoonlijk beginsel ziet. Aan dit absolute zijn, dat met betrekking tot ons onbewust, maar op zich zelf bovenbewust is, kent hij twee attributen toe: een actieve, maar alogische en oneindige wil en een passieve, eindige voorstelling. Aan de blinde en redeloze wil is het ontstaan van de wereld en van het leven te danken, aan de voorstelling daarentegen de bepaaldheid en doelmatigheid welke de werkelijkheid vertoont. Het ingaan van het onbewuste in de wereld sluit aldus een objectieve doelmatigheid in het wereldproces niet uit.
Toch is de wereld als geheel genomen slecht en zou haar niet-zijn beter zijn. Het doel van de wereldontwikkeling is dan ook de verlossing van de kwelling van het bestaan en een terugkeer tot de identiteit van het absolute, die aan het ontstaan van de wereld voorafging. Het aanvankelijk bestaande evenwicht tussen de functie van de wil en de voorstelling is nl. door het overwicht van de wil verbroken. De zedelijke taak van de mens bestaat nu daarin juist het bewustzijn te bevorderen om langs deze weg de illusies van het smachtende en onverzadigbare verlangen en het streven naar lust te doorzien, de doeleinden van het onbewuste te leren dienen en mede te werken aan het wereldproces (wereldbeschouwing welke een evolutionistisch optimisme verbindt met het pessimisme; z Schopenhauer).
PROF. DR K. KUYPERS.