Vlaams schrijver (Hooglede 18 Sept. 1876 - 16 Dec. 1909), promoveerde in de rechten te Leuven (1901), vestigde zich als advocaat te Antwerpen, keerde echter, door longtering ondermijnd, in 1907 naar zijn geboortedorp terug. Van jongs af bewonderaar van Lessing („Sinngedichte”) en Horatius, streefde hij als dichter naar een „objectieve poëzie”, die hij spoedig wist te verwezenlijken in klassiek geworden pittige, puntige en plastische versjes, waarvan de humor en de ironie een grote gevoeligheid verraden.
Parallel met het nuchtere observatievermogen van de dichter ontwikkelde zich het critische nonconformisme van de prozaschrijver. Zijn historische toneelwerk bevat schilderachtige brokken, maar mist scenische kwaliteiten.Bibl.: Ook Verzen (Maldegem 1902); Van te lande (Antwerpen 903); Van over ouds (ibid. 1905); Flandria Illustrata (ibid. 1905) 5 Bespiegelingen (Maldegem 1907); Falco, toneel (Maldegem 1905); Hardenburg, toneel (ibid. 1907); Dierensprookjes (Leuven 1912). Het Werk van O.K. d. L., uitg. J. Persijn en E. Vliebergh (2 dln, Leuven 1911, 1912; 2de uitg., 5 dln, Tielt 1941-1942).
Lit.: behalve de inl. van J. Persijn tot Het Werk van O. K. d. L., de studie van dezelfde: O. K. d. L. (Hoogstraten 1919).