(off. afkorting Okla.) is een der staten in het Z.W. der V.S. en genoemd naar een Indiaans woord dat „rood volk” betekent. Het staatsmotto is „Labor Omnia Vincit”.
Met 181 090 km2, waarvan 1647 km2 water, is Oklahoma wat oppervlakte betreft de 17de staat der V.S. Hij strekt zich uit tussen 330 35' en 370 N.Br. en tussen 94° 29' en 103° W.L. en men vergelijkt de vorm wel met die van een met de snede naar het Z. wijzende slagersbijl, met een lengte van 660 km, een breedte van 336 km, en een naar het W. gericht „handvat” (Panhandle) van 275 bij 56 km. De enige natuurlijke grens ligt in het Z., waar de Red River Oklahoma van Texas scheidt. In het O. liggen de staten Arkansas en Missouri, in het N. Kansas en Colorado en in het W. Texas en New Mexico.
Wat bevolking betreft was Oklahoma in 1950 met 2 230 250 inw. de 25ste staat der V.S., hetgeen tegenover 1940 een achteruitgang van 4,4 pct betekent; er wonen 12,3 inw. op 1 km2 tegenover een nationaal gemiddelde van ca 19 inw. per km2. In 1940 waren van de 2 336 334 inw. 2 104 230 (90 pct) blanken en 168 849 (7 pct) Negers. Het aantal Indianen was met 63 125 inw. (2,7 pct) hoger dan in enige andere staat der V.S. en maakt 36 pct der totale Indiaanse bevolking der V.S. uit. Zij behoren tot ca 30 verschillende stammen en leven voor het merendeel tussen de blanke bevolking, waarin zij door gemengde huwelijken steeds meer opgaan. Slechts enkele groepen leven nog in stamverband, in 27 reservaten. Het geboortecijfer van Oklahoma lag in 1948 met 22 per mille beneden het nationale gem. (24,2 per mille), het sterftecijfer is op dat van Arkansas en N.
Carolina na met 8,3 per mille het laagste der V.S. (gem. 9,9 per mille). In 1940 leefde slechts 37,7 pct der bevolking van Oklahoma in plaatsen met meer dan 2500 inw. De staat is verdeeld in 77 counties. De hoofdstad en met (1950) 242450 inw. de grootste stad, Oklahoma City, ligt in Oklahoma County, in het centrum van de staat.
NATUURLANDSCHAP
Oklahoma ligt in de grote vlakte van het midden der V.S. Het golvende prairielandschap wordt naar het N.W. langzaam hoger en gaat in de „Panhandle” over in de uitlopers van het Rotsgebergte. Hier in Cimarron County verheffen zich de bergen van de Black Mesa en bereikt de staat met 1517 m zijn hoogste punt. Andere bergketens zijn in het N.O. het westelijk deel van de Ozark Mountains en in het Z.O. de Ouachita Mountains, beide beboste kalkgebergten, die zich ca 150 m boven de omringende vlakte verheffen en door het dal van de Arkansas River gescheiden zijn. In het zuidelijke deel van de staat liggen voorts de granietformaties van de Arbuckle Mountains en Wichita Mountains, die niet hoog zijn maar een bijzonder natuurschoon bieden. Het laagste punt van Oklahoma vindt men waar de Red River in McCurtain County de staat verlaat (91 m). De gemiddelde hoogte van Oklahoma is ca 400 m.
De vlakte, die het grootste deel van Oklahoma beslaat, bestaat vnl. uit zand- en kalkgronden, waarvan de schaarse bebossing reeds spoedig na de komst der blanken verdwenen was, zodat vooral in de regenarme westelijke gebieden winderosie de oorspronkelijk vruchtbare grond in sterke mate uitgeput heeft. In het N. bevinden zich in de omgeving van Cherokee zoutvlakten, wegens hun bijzondere avifauna als natuurreservaat beschermd.
Geheel Oklahoma behoort tot het stroomgebied van de Mississippi.De ontwatering van het N. van de staat geschiedt door de Arkansas en zijn zijrivieren, terwijl het water van het Z. via de Red River in de Mississippi terechtkomt. In de Arkansas River, die de N.O.-hoek van Oklahoma afsnijdt, mondt op het grondgebied van deze staat o.a. de uit de Ozark Mountains komende linkerzijrivier Neosho, ook Grand River genaamd. Om het waterpeil van deze rivier te beheersen evenals voor krachtopwekking is bij Langley de Pensacola-dam gebouwd, die het 189 kma omvattende Lake Cherokee heeft doen ontstaan. Een tweede dam in deze rivier was in 1950 bij Fort Gibson in aanbouw en na voltooiing zal zich bij de monding van de Neosho een ca 200 km2 groot meer uitstrekken.
De belangrijkste rechterzij rivieren van de Arkansas zijn de uit de noordelijke zoutvlakten komende Salt Fork, de iets zuidelijker stromende Cimarron River en ten slotte de voornaamste rivier van Oklahoma, de Canadian River, met zijn zich tot ver in de „Panhandle” uitstrekkende noordelijke zij stroom North Canadian River. De eveneens in oostelijke richting stromende grensrivier Red River neemt de uit het N. komende North Fork en de uit het N.W. komende Washita River op. Bij de monding van de Washita, nabij de stad Denison in Texas, is in de Red River de in 1943 voltooide Denison Dam gebouwd, die Lake Texoma heeft doen ontstaan, dat met een oppervlakte van 588 km een der grootste kunstmatige meren in de V.S. is. De dam dient zowel ter regulatie van het waterpeil als ook voor irrigatie en krachtopwekking.
De fauna van Oklahoma is die van de prairiegebieden: coyotes, hazen, prairiehonden; in de vochtiger streken vindt men verschillende soorten slangen; beren en herten zijn buiten de beschermde gebieden verdwenen.
KLIMAAT
Liggend op de grens tussen het milde klimaat van de kustvlakte van de Mexicaanse Golf en het landklimaat van de Grote Vlakte, varieert het klimaat in de verschillende streken van Oklahoma zeer. Terwijl men in het Z.O. jaarlijks gemiddeld 1 067 mm neerslag noteert, is deze in Oklahoma City slechts 788 mm en bedraagt deze in de „Panhandle” slechts 635 mm. De gemiddelde Jan.- en Juli-tempera tuur te Oklahoma City zijn resp. 37,4 gr. en 81,4 gr. F., de maximum- en minimum-temperatuur bedragen resp. 113 gr. en —17 gr. F. De gemiddelde jaartemperatuur is 60,2 gr.
F. Het groeiseizoen duurt gem. 224 dagen. Er valt gemiddeld 20 cm sneeuw. De wind waait in het oostelijke deel van de staat overwegend uit oostelijke en Z.O. richtingen. In het westelijke deel, waar de windsnelheid groter is, overwegend Z. en N. winden.
MIDDELEN VAN BESTAAN
Oklahoma is een overwegend agrarische staat. Er waren in 1945 164 790 boerderijen, die samen een oppervlakte van ca 14 635 000 ha besloegen. Het voornaamste product was lange tijd katoen, die echter in de laatste tijd door de vnl. in de W. gebieden verbouwde tarwe van de eerste plaats verdrongen is. Andere belangrijke landbouwproducten zijn maïs en haver, terwijl het W. nog aanzienlijke hoeveelheden wild hooi oplevert. In het W. bevindt zich ook het grootste deel van Oklahoma’s veestapel, waarbij de melkwinning meer op de voorgrond komt te staan, maar ook de schapen-, varkens- en pluimveeteelt wint aan betekenis.
De meest spectaculaire bedrijvigheid in Oklahoma is de petroleumwinning, in welk opzicht deze staat in 1949 de 4de plaats in de V.S. innam.
De meeste boringen dateren uit de tijd na 1904, toen het oorspronkelijk aan de Indianen toegewezen gebied in het midden van de staat voor exploitatie vrijkwam. Meer dan 100 000 boringen zijn verricht en de uitgestrektheid en rijkdom van het oliegebied staan nog niet vast. Tulsa en Oklahoma City ontwikkelden zich tot oliesteden, waar de boortorens tot midden in de stad staan.
Andere bodemrijkdommen zijn bodemgassen en steenkool. De kolenmijnen bevinden zich in de omgeving van Tulsa; deze werken echter met betrekkelijk hoge kosten, mede ten gevolge van de wegens de concurrentie van de goedkope petroleum ontbrekende locale markt. In de Ozark Mountains delft men zink, met lood als bijproduct; in het Z. bevinden zich rijke asfaltlagen en de exploitatie van de uitgestrekte gipsgebieden is nog nauwelijks begonnen.
De voornaamste industrie van Oklahoma zijn de olieraffinaderijen, waarvan de grootste in Tulsa en Ponca City staan. Hiernaast noemen wij zinksmelterijen, meelverwerkende bedrijven en katoenzaadoliefabrieken, vleesconservenfabrieken, houtzagerijen en vooral de electriciteitsbedrijven aan de talrijke stuwdammen completeren de voornaamste industriële bedrijvigheden van Oklahoma.
Het variërend waterpeil der rivieren maakt deze in Oklahoma ongeschikt als verkeerswegen. De spoorweg deed in 1872 zijn intrede en zowel Tulsa als Oklahoma City zijn thans belangrijke knooppunten. Het petroleumtransport geschiedt evenwel sedert 1905 door middel van pijpleidingen, die een rechtstreekse verbinding vormen naar Chicago en het W. enerzijds, anderzijds naar de havensteden aan de Mexicaanse Golf.
STEDEN
(cijfers van 1950). De twee olie- en industriesteden Oklahoma City (242 450 inw., Groot Oklahoma 322 520 inw.) en Tulsa (180 590 inw., Groot Tulsa 248 660 inw.) zijn de enige grote bevolkingscentra van Oklahoma. In grootte volgen hierop Muscogee (37 255 inw.), een centrum van veehandel en zuivelindustrie, Enid (35 975 inw.), dat men de tarwehoofdstad van Oklahoma noemt, en Lawton (34 525 inw.), dat door de vestiging van een opleidingsschool voor de artillerie in de laatste tien jaren zijn bevolking zag verdubbelen. Andere steden van betekenis zijn Bartlesville (19 260 inw.) en Chickasha (15 760 inw.), vindplaatsen van natuurlijke gassen, de mijnbouwstad McAlester (17 810 inw.), de universiteitsstad Norman (26 975 inw.), de oliesteden Okmulgee (18 300 inw.), Ponca City (20185 inw.), Ardmore (17830 inw.) en Shawnee (24 460 inw.), en de agrarische centra Ada (15 935 inw.) en Stillwater (20 155 inw.). Al deze plaatsen liggen in het O. en midden van de staat. Het agrarische W. is dun bevolkt en de steden gaan de 10 000 inw. niet te boven. In de „Panhandle” liggen zelfs slechts dorpen kleiner dan 2500 inw.
HOGER ONDERwijs
(cijfers van 1950). De staatsuniversiteit van Oklahoma is gevestigd te Norman en heeft 12 470 studenten en 569 docenten. Hierop volgen het Oklahoma Agricultural and Mechanical College (12600 studenten en 752 docenten) te Stillwater, de University of Tulsa te Tulsa (4080 studenten en 202 docenten), de Gemeentelijke Universiteit van Oklahoma City (2650 studenten en 76 docenten). Talrijke scholen voor Indianen liggen over de gehele staat verspreid. Op cultureel gebied trekken in Oklahoma vooral de gebruiken en feesten der talrijke Indianenstammen de aandacht.
GESCHIEDENIS
Oklahoma kwam in 1803 als deel van Louisiana bij het grondgebied der V.S.; het was toen een wild en slechts door Indianen bewoond gebied, al waren enkele ontdekkingsreizigers van 1541 af door deze streek getrokken. In 1834 werd een strook langs de grens van Texas voor blanke kolonisten opengesteld, terwijl de rest voor Indianenstammen gereserveerd bleef, die men uit de omringende gebieden naar Oklahoma wilde overbrengen. De vijf voornaamste zgn. geciviliseerde stammen waren de Cherokees, Creeks, Choctaws, Chickasaws en Seminolen. Spoedig echter werd de druk der blanke bevolking zo groot, dat men van 1889 af steeds grotere delen van Oklahoma voor landverhuizers vrijgaf. Tentsteden verrezen letterlijk van de ene dag op de andere, zodra weer een bepaald gebied voor verdeling vrijkwam. De gedachte aan een autonome Indianenstaat moest toen worden opgegeven,
In 1890 kreeg Oklahoma de status van territorium, waarbij ook de als Niemandsland bekend staande „Panhandle” kwam. Deze strook, die eerst bij Mexico en later bij Texas hoorde, werd hiervan in 1850 gescheiden, omdat het ten N. van de lijn lag, ten Z. waarvan het houden van slaven was toegestaan. De ontdekking van de rijke petroleumlagen leidde er toe, dat men de Indianen ook nog uit enkele der hun toegewezen gebieden verdreef, zij het dat zij hun waardevol geworden land voor een redelijke prijs konden verkopen, zodat deze stammen (vnl. Osagen) thans de rijkste Indianen van Amerika zijn. In 1910 werd Oklahoma als 46ste staat in de Unie opgenomen en de zetel der regering van Guthrie naar Oklahoma City verplaatst.
Sedert de jaren dertig is men op grootscheepse wijze begonnen de door verwaarlozing, erosie en overstromingen veroorzaakte achteruitgang van de bodem tegen te gaan. Talrijke dammen verrezen en nog meer zijn in aanbouw. Wetenschappelijke bodembehandeling boekte vnl. in de „Panhandle” grote successen.
In politiek opzicht stemde Oklahoma bij de presidentsverkiezingen, behalve in 1928, Democratisch. Van de 8 zetels, die Oklahoma in het Huis van Afgevaardigden toekomen, worden er 6 door Democraten ingenomen.
PROF. DR A. N. J. DEN HOLLANDER
Lit.: L. C. Snyder, Geography of O. (Norman 1917); E. A. Hitchcock, A Traveller in Indian Territory (Muscogee 1930); C. N.
Gould, O. Place Names (Norman 1933); Brookings Institution, Organization and Administration of O. (Oklahoma City 1935); J. G. Foreman, Fort Gibson (Norman 1935); Idem, Down the Texas Road (Norman 1936); A. Bass, Cherokee Messenger (Norman 1936); E. G.
Barnard, A Rider of the Cherokee Strip (Boston 1936); W.P.A. (Guide Series), Tulsa, a Guide to the Oil Capital (Tulsa 1938); G. Foreman, Sequoyah (Norman 1938); G. B. Glasscock, Then came Oil (Indianapolis 1938); G. Forbes, Guthrie, O.’s First Capital (Norman 1938); J. Alley, City Beginnings in O.
Territory (Norman 1939); M. H. Marable en E. Boylan, A Handbook of O. Writers (Norman 1939); C. B.
Davis, The Arkansas (New York 1940); A. Debo, And still the Waters run (Princeton 1940); W. P. A. (Guide Series), O., a Guide to the Sooner State (Norman 1941); O. E. Rayburn, Ozark Country (New York 1941); A.
Debo, The Road to Disappearance (Norman 1941); G. Foreman, A History of Oklahoma (Norman 1942); C. C. Rister, Land Hunger (Norman 1943); E. E. Dale, Cow Country (Norman 1943); A.
Debo, Tulsa from Creek Town to Oil Capital (Norman 1943); M. James, The Cherokee Strip (New York 1945); M. L. Starkey, The Cherokee Nation (New York 1946) ; »»The Southwest” door de uitgevers van „Look” (Boston 1947) ; É. B. Sears, Deserts on the March (Norman 1947); G.
Peyton, America’s Heartland: The Southwest (Norman 1948); C. C. Rister, No Man’s Land (Norman 1948); A Debo, O., Folklore and Fancy Tree (Norman 1949).