in Indonesië „pala” genoemd, is de zaadkern van een boom, die op de Molukken, vooral op Banda, eeuwen geleden uitgestrekte bossen vormde en vandaar in 1511 door de Portugezen voor het eerst als handelsproduct naar Europa werd vervoerd, waar ze een belangrijke specerij is geworden. Toen na 1600 de OostIndische Compagnie de Molukken onder beheer kreeg, werden de bossen in bezit genomen en percelen werden afgestaan aan de zgn. perkeniers, die geen andere vruchten mochten verbouwen en het product tegen vastgestelde prijzen aan de Oost-Indische Compagnie moesten afstaan, terwijl elders de cultuur verboden werd.
Reeds in de Oudheid betrokken de Chinezen de nootmuskaat van de Bandanezen en verhandelden de vruchten. In latere jaren werd de cultuur meer verspreid en ontstonden ook elders grote bevolkingsaanplantingen, o.a. op Sumatra’s Westkust en in Benkoelen. De cultuur gelukte echter niet zo goed in de Engelse koloniën, doch wel op enkele West-Indische eilanden, o.a. op Granada, dat in 1938 25 pct van de productie van Indonesië opbracht; de nootmuskaat van Banda, dat nu nog slechts 8 pct van de wereldproductie opbrengt, is echter de beste.De nootmuskaatboom Myristica fragrans Houtt. (familie Myristicaceeën) is, evenals enkele minder belangrijke soorten (M. argentea Warb. en Af. Schefferi Warb. de „papoeanoot”, Af. speciosa Warb. de „batjannoot”, Af. succedanea BI. de „halmaheiranoot” en Af. malabarica Lam. de „malabarnoot”, uit Voor-Indië), een eenslachtige, tweehuizige boom; er komen echter ook bomen voor, die naast hoofdzakelijk mannelijke bloemen ook wat vrouwelijke vóórtbrengen; dit zijn de zgn. „Boeibomen”; het omgekeerde verschijnsel komt nog minder voor. Op 100 bomen vindt men 55 vrouwelijke, 40 mannelijke en 5 boeibomen. Voor de cultuur zijn de mannelijke bomen vrijwel waardeloos, één op 10 vrouwelijke is voldoende. Pas als de boom 6-18 jaar oud is begint de bloei en heeft men dus pas zekerheid omtrent het geslacht, hoewel de stand der takken daarin wel een aanwijzing geeft. De bomen worden 1618 m hoog, hebben een dichte kroon met verspreid geplaatste, enkelvoudige, leerachtige, gaafrandige bladeren. De bloemen staan in langgesteelde schermvormige bloeiwijzen, in de oksels der bladeren; de mannelijke zijn 10 mm lang, hebben een 3-lobbig bloemdek en 3-18 meeldraden, waarvan de helmdraden tot een zuiltje vergroeid zijn; de vrouwelijke, die 10 mm lang zijn, hebben eveneens een 3-lobbig bloemdek, een stamper met bovenstandig vruchtbeginsel, waarin één zaadknop.
Als de vrucht rijpt, ontstaat een okergele vrucht, ter grootte van een abrikoos, die vlezig is en langs buik en rugnaad openspringt; het zaad dat vrij komt is omgeven door een karmijnrode, diep gespleten zaadmantel of „arillus”, die de „foelie” levert. Het zaad heeft een harde, donker gekleurde zaadhuid, die plaatselijk in het kiemwit naar binnen dringt; dit veroorzaakt de eigenaardige tekening op het doorsneevlak van de nootmuskaat.
De cultuur is alleen mogelijk in tropisch warm en regenachtig klimaat, niet hoger dan 700 m boven zee, op humusrijke, losse, goed doorlatende grond, hoewel de boom het op vrij arme gronden toch goed kan doen. Vermenigvuldiging door zaad. In Menado heeft men proeven genomen met oculatie, waarvan de resultaten door de Japanse bezetting echter nog niet zeker zijn. Men legt de zaden enige bij elkaar uit, om later de mannelijke en de boeibomen te kunnen verwijderen. Daar dit echter pas na 6-8 jaren kan geschieden krijgen de bomen dan geen volle kroonontwikkeling. Op Java gebruikt men als tussenbeplanting koffie, cacao of kapok.
De bomen bloeien het hele jaar door en kunnen soms wel enige duizenden vruchten per jaar opbrengen. Na 9 maanden is de vrucht rijp en wordt met behulp van lange dunne bamboestokken losgemaakt en in mandjes opgevangen. In de tuinen wordt de bolster verwijderd, en de door de foelie omgeven zaden, de „noten”, naar het emplacement gebracht, waar ze voorzichtig van de foelie ontdaan worden en daarna in eenvoudige droogschuren, verhit door sterk rokende vuren op lemen vloeren, langzaam en geleidelijk gedroogd worden bij ca 35 gr.; door drogen in de zon zou de temperatuur te sterk oplopen, waardoor het zaad zou gaan rimpelen en de aromatische geur zou verloren gaan. Het vochtgehalte daalt van 40 pct tot 8 à 10 pct.
De gedroogde noten worden geklopt met houten hamers, waardoor de zaadwand wordt stukgeslagen en de kern, de eigenlijke nootmuskaat, te voorschijn komt. Deze kernen worden gesorteerd; de gerimpelde, wormstekige of gebroken noten worden verwijderd; daarna worden ze met zeven naar grootte gesorteerd en vervolgens in een dikke kalkbrij gedompeld, om de noten tegen vraat door het notenboorkevertje te beschutten; daarna volgt opnieuw drogen en nasortering. Van 100 kg rijpe vruchten krijgt men 77,8 kg bolster, 4 kg foelie, 18 kg noot in dop, waarvan 15 kg noot. Deze bestaat voor 35 pct uit vet, dat bij 45 gr. C. vloeibaar begint te worden. Men bereidt dit vet er uit door de grof gemalen noten boven stoom te verwarmen, uit te persen en het vet in vormen te gieten.
In Indonesië wint men langs primitieve weg slechts 10 pct, met moderne machines echter wel 30 pct, terwijl extractie nog hoger rendement en betere kwaliteit levert. Het vet, Oleum myristicae of noot- muskaatboter, bevat ca 10 pct aetherische olie of oleum myristicae aeth., terwijl uit notenafval door destillatie 8-10 pct aetherische olie gewonnen kan worden. In Duitsland wint men uit de foelie 15 pct aetherische olie. Op de perskoek kan een fijn soort champignon, de Boletus moschocaryanus, gekweekt worden. Het vruchtvlees wordt op Java gepekeld en als toespijs bij de rijsttafel gebruikt, terwijl men van de vruchtschillen tevens de „pala golak”, een smakelijk versuikerde conserve, maakt.
DR A. KLEINHOONTE
Lit.: Van Deinum, in: Van Hall en Van de Koppel, De Landbouw in de Indische Archipel II B (’s-Gravenhage 1949), p. 655-683.
Muskaatnotenolie
(muskaatboter, bandazeep, oleum nucistae) noemt men het vet van muskaatnoten, die afkomstig zijn van de Muskaatnootboom, Myristica fragrans Houtt, dat vooral in Nederland bereid wordt door de fijngestampte noten in stoom te verhitten en tevens uit te persen. Ook door extraheren der noten is het vet te winnen. Het product komt in stukken van 0,75 kg in de handel. Het heeft ongeveer de samenstelling van talk, is geelrood tot roodbruin en vermengd met een korrelige witte massa. De reuk en de smaak zijn aangenaam; de in Indië bereide olie heeft echter vaak een bijsmaak. Het s.g. bedraagt 0,945-0,995; het smelttraject ligt tussen 38,5 en 51 gr.
G. De samenstelling is: 40-45 pct myristine, ongeveer 50 pct geelachtige olie en 8-5 pct myristicine (z verder vetten en oliën en specerijen). De muskaatnotenolie wordt gebruikt voor het bereiden van muskaatbalsem, als essence bij de bereiding van chocolade, voor het parfumeren van tandpasta, haarwater enz. Door destillatie met waterdamp kan men er de aetherische muskaatnotenolie uit verkrijgen met een rendement van 7-15 pct berekend op de vrucht. Deze is samengesteld uit terpenen, myristicol en myristicine; in grote doses is zij giftig.