Sir, Engels generaal (Rio de Janeiro 10 Jan. 1820 - Londen 18 Febr. 1902), trad in 1837 in dienst bij het Indisch leger, onderscheidde zich in de oorlog tegen Afghanistan en Sindh, werd in 1842 officier bij de lijfwacht van de gouverneur-generaal, in 1843 deputy-assistant van de kwartiermeester-generaal en in 1848 adjudant van lord Dalhousie, voerde bevel over het 8ste regiment ongeregelde cavalerie in Pendsjab, en fungeerde als militair secretaris van de opper-commissaris sir John Laurence. In Mei 1872 werd hij luitenant-generaal, in 1875 lid van de raad van de gouverneur van Madras, in 1876 opperbevelhebber van het leger aldaar, wat hij tot 1881 bleef.
Na in 1886 zijn ontslag te hebben genomen, kreeg hij in 1900 de titel van veldmaarschalk.