Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

NAZARENERS

betekenis & definitie

(1) is de, oorspronkelijk spottende, benaming voor een groep Duitse schilders, die op 10 Juli 1809 in Wenen — als reactie tegen de door H. F.

Füger aan de Weense Academie vertegenwoordigde internationaal-classicistische kunsttheorie — de „S. Lukas-Brüderschaft” stichtten en zich in 1810 te Rome in het klooster S. Isidoro vestigden. Tot hen behoorden in de eerste plaats Joh. Friedr. Overbeck (1789-1869) en Franz Pforr (1788-1812); later kwamen er o.a. bij: Peter v.

Cornelius (1783-1867), W. v. Schadow (17891862), Ph. Veit (1793-1877), Julius Schnorr v. Carolsfeld (1794-1872) en Friedr. Olivier (1791- 1859). Zij vormden een bijzondere tak van de Duitse romantiek en wilden een „nieuw-Duits-religieus-patriottische” kunst scheppen.

Hun voorbeeld was de vrome en verinnerlijkte kunst van het Italiaanse Quattrocento (Fra Angelico, Perugino en de jonge Raphael). Zij wilden naar middeleeuws voorbeeld in collectieve arbeid gemeenschappelijke opdrachten uitvoeren. Het omvangrijkste werk waren de fresco’s in de Casa Bartholdy, taferelen uit het Oude Testament, die de Pruisische generaal-consul Jacob Salomon Bartholdy in 1816 in opdracht gaf (in 1887 overgebracht naar de Nationalgalerie te Berlijn); hierop volgde de versiering van het Casino Massimo in Rome (van 1819 af). De „Lukasbrüder” waren als Protestantse gelovigen en vereerders der Duitse Middeleeuwen naar Italië gekomen; religieus fanatisme dreef velen tot bekering tot het Katholicisme en het Duits-nationale element verbleekte. De Nazareners, wier streven parallel liep met dat der Prae-Raphaelieten in Engeland, genoten de steun der R.K. Kerk, die een wedergeboorte van de doodgewaande sacrale kunst meende te zien; hun beweging bracht echter door het kunstmatige copiëren en de naïeve sentimentaliteit geen werkelijke vernieuwing der religieuze kunst naar het voorbeeld der oude meesters.H. M. CRAMER

Lit.: F. H. Lehr, Die Blütezeit der romant. Bildkunst (Fr. Pforr, der Meister des Lukasbundes) (Marburg/L 1924); P. F.

Schmidt, Die Lukasbrüder (1924); F. Noack, D. Deutschtum in Rom (1927); G. G. Heise u. K.

K. Eberlein, Overbeck u. s. Kreis (München 1928); K. Gerstenberg u. P. O.

Rave, Die Wandgemälde der dtsch. Romantiker im Casino Massimo zu Rom (1934); G. Gröschel, Die N. u. ihre Beziehungen z. altdtsch. Malerei, diss. Erlangen (1937); R. Benz u.

A. v. Schneider, Die Kunst d. dtsch. Romantik (München 1939); B. Dörries, Zeichnungen der Nazarener (München 1952).

(2), Christelijke sekte, sinds 1839, die in Zwitserland, Noord-Amerika en Hongarije aanhangers telt. Zij zijn afkomstig uit Zuid-Hongarije, werden in de eerste helft der 19de eeuw zwaar vervolgd en zijn daarom gedeeltelijk uitgeweken naar de V.S. (Ohio). Haar leden waren oorspronkelijk Gereformeerd. Zij handhaven de Apostolische Geloofsbelijdenis, erkennen alleen doop en avondmaal als sacramenten, hebben geen kerken en komen doorgaans in particuliere huizen samen. In de godsdienstoefening, met zingen en knielend bidden, spreekt een broeder, die zich „geroepen” voelt, over een tekst. Zij beschouwen de kinderdoop als onschriftmatig, zodat zij enkel volwassenen (door onderdompeling) dopen, gebruiken het avondmaal in de vorm van brood en wijn en verwerpen de eed en het dragen van wapens, zodat zij slechts gedwongen hun militaire plichten vervullen.

Lit.: C. B. Hylkema, in: Doopsgezinde Bij'dr. (1904, blz. 160 vlgg.); art. in Realencyklopadie für protest. Theol. u. Kirche.

< >