Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

NATUURSCHOONWET 1928

betekenis & definitie

wet van 15 Mrt 1928 (Stbl. no 63), houdende regeling van sommige van landgoederen geheven belastingen tot bevordering van behoud van natuurschoon. Op verzoek van de eigenaar van landgoederen, die geheel of gedeeltelijk met bossen en andere houtopstanden zijn bezet, kunnen deze door de ministers van Landbouw, Veeteelt en Visserij, en van Financiën als landgoed in de zin der wet worden aangewezen, voor zo lange tijd als de eigenaar dit wenst.

Wanneer hij zich niet meer houdt aan de betreffende voorschriften voor kap en andere veilingen, kan onttrekking aan de werking van de wet plaatshebben, waarbij de van sommige belastingen genoten vermindering kan worden teruggevorderd. De grote betekenis van deze wet voor het behoud van het natuurschoon in Nederland blijkt uit het feit, dat eind 1949 653 landgoederen met een gezamenlijke oppervlakte van 99 366 ha onder deze wet waren gerangschikt, waarvan er 456 met een oppervlakte van 78 655 ha voor het publiek waren open gesteld.

< >