(Ondatra zibethica) is de naam van een tot de woelmuizen behorend knaagdier, dat vaak met de Duitse naam bisamrat wordt aangeduid. Het gedrongen, enigszins spoelvormig gebouwde dier (30-40 cm lang, met een staart van 20-28 cm) is op de rugzijde grijs- tot zwartbruin, aan de buikzijde grijs tot vuilwit, soms iets geelachtig.
De oorschelpen steken nauwelijks buiten de vacht uit. De grote, brede achtervoeten zijn voorzien van kleine zwemvliezen en zwemborstels. De staart is zijdelings afgeplat (lintvormig), ongeveer 3 maal zo hoog als breed, vrijwel onbehaard en bedekt met kleine schubben. Op zachte grond laat zij een sleepspoor na.De muskusrat is afkomstig uit Noord-Amerika, waar zij vrijwel overal waar water is wordt aangetroffen en holen in de oevers graaft. In 1905 zijn enkele exemplaren uitgezet in Tsjechoslowakije, van waar zij zich snel naar het W. hebben uitgebreid. In 1922 werd de muskusrat geïmporteerd in Finland, in 1927 in Engeland. Op vele plaatsen vormt zij een ware plaag door het ondergraven van dijken en andere waterkeringen. Het houden er van is in 1930 in Nederland en België verboden. In België is evenwel een aantal exemplaren uit de fokkerijen ontsnapt; deze hebben zich snel vermenigvuldigd.
In Nederland werden de eerste exemplaren bemachtigd in 1941 bij Valkenswaard; sindsdien zijn de ratten in toenemend aantal gevangen en hebben ze al een enkele maal een kleine kolonie gevormd. De bestrijding wordt op krachtige wijze gevoerd door de Plantenziektenkundige Dienst te Wageningen. Ieder die ergens een muskusrat signaleert, is verplicht daarvan kennis te geven aan de burgemeester. De muskusrat vindt hier uiterst gunstige levensomstandigheden; zij houdt zich bij voorkeur op aan stilstaande wateren met begroeide oevers, in grienden e.d. Het voedsel bestaat vnl. uit wortels en wortelstokken van water- en oeverplanten, soms ook uit vis en schelpdieren. Het zomernest bevindt zich in droge oevers.
Van de ketel uit wordt een uitgebreid gangensysteem gegraven. In het najaar worden winterhutten gebouwd, die vnl. als opslagplaatsen van voedsel worden gebruikt. De bronsttijd valt in Apr. - Aug., de werptijd in Apr. — eind Sept.; de draagtijd duurt 23 dagen. Jaarlijks zijn er 3-5 worpen van 6-8 jongen, die zich na 8 maanden op hun beurt weer kunnen voortplanten. De snelle vermenigvudiging wordt in Europa door het overvloedige voedsel en het zachtere klimaat zeer begunstigd. In gevangenschap leeft het dier niet langer dan 2-3 jaren.
Het bont heeft grote waarde. Het is onder verschillende namen (bisam, sabelbisam, skunkbisam en sealbisam) in de handel. De invoer in Europa geschiedde ook ter wille van het bont. Dit is van nagenoeg dezelfde kwaliteit als het Amerikaanse, maar de waarde er van is minder omdat de dieren hier niet worden gevangen, maar geschoten.
DR A. SCHEYGROND
Lit.: M. A. IJsseling en A. Scheygrond, De zoogdieren van Nederland (Zutphen 1950); Ch. E. Johnson, The Muskrat in New York: its Natural History and Economics.
Roosevelt Wild Life Buil., 3 (1925); H. N. Kluyver, De bisamrat. Versl. Ned. Plantenz.k.
Dienst, no 85 (Wageningen 1937); J. van de Peppel, De muskusrat in Nederland. De Lev. Nat., 52 (1949); J. Ulbrich, Die Bisamratte (Dresden 1930).