(Marsilius Ficinus), humanist, de ziel der neo-Platonische school van Florence (Figline, Arnodal, 19 Oct. 1433 - Florence 1 of 3 Oct. 1498), was zoon van de chirurg Diotifeci (vanwaar: Ficino); zijn geboortehoroscoop, welke hem toonde als een man die de kennis der Oudheid zou vernieuwen, bepaalde zijn leven. Hij studeerde (1447 -’50) te Florence en Pisa en won jong de gunst van Gosimo de’ Medici; toen de vader zijn 18-jarige zoon arts wilde doen worden, zei Cosimo: „Jij, Ficino, bent geroepen de lichamen te genezen, je Marsilius echter is ons gezonden om de zielen te genezen.” Naar eigen zeggen filosofeerde hij 12 jaar lang met Cosimo.
In 1456-’63 leerde hij Grieks, vertaalde daarop Hermes Trismegistos, Plato, Plotinus e.a., en commentarieerde ze. Piero de’ Medici’s zoons, de kleinzoons van Cosimo, waren zijn leerlingen: bovenal Lorenzo (il Magnifico), wiens vorming hij sterk beïnvloedde. Om Ficino te veroorloven, zich in alle rust aan de studie van Plato te wijden, bewoog Lorenzo hem priester te worden: in 1473 ontving hij de wijdingen. Sterk onderging Ficino de invloed van Augustinus’ Confessiones, welke de twijfel, die het atheïsme van zijn tijd 10 jaar lang in zijn borst had doen woeden, uitbanden. Een zware ziekte in 1474 bond hem nog hechter aan het Christendom. Hij verbrandde zijn commentaren op Lucretius, zag af van publicatie van zijn eerste vertalingen uit het Grieks en besloot de Platonische wijsbegeerte om te buigen in de zin van bevestiging der geopenbaarde leer. Zijn filosofische systeem legde hij neer in de 18 boeken van zijn Theologia platonica seu de immortalitate animarum ac aeterna felicitate (voltooid tussen 1470-’80, uitgeg. 1482). De beweerde beslissende invloed van Savonarola op Ficino berust op een dwaling. Wel getuigde hij in 1495 bij Savonarola’s verhoor te diens gunste, maar in een apologie, gericht tot het kardinaalscollege, verloochent hij hem en noemt hem „de Antichrist, grootste aller huichelaars, sluwste der duivels, ja een hele schare van duivels”. Ficino, die op het hem door Cosimo geschonken landgoed Careggi als „tweede Plato” zijn eigen academie hield en van Lorenzo ook nog een stadshuis kreeg, was innig bevriend met Pico della Mirandola en Giov. Cavalcanti, en stond door deze mannen uit noordelijk geslacht tevens in geregelde briefwisseling met een Joh. Reuchlin en met de grote geleerden van N.Europa.MR H. VAN DEN BERGH
Bibl.: voorts: De Religione Christiana (1476); vertalingen v. Plato en Plotinus (1483/4 en 1492); tal van kleinere geschr. Uitg. v. F.’s verzam. werken o.a.: 1561, 1567 en 1641; beste uitg. die van Bazel 1561.
Lit.: Gorsio, Marsilii Ficini vita (Pisa 1771); W. Roscoe, Life of Lor. de’Medici (1796); P. Villari, Savonarola (1859); G. Saitta, La filos. di M. F. (Messina 1923); Briefe des Medicäerkreises aus M. F.’s Epistolarium, vert. d. Karl Markgraf v. Monteriola (1925); W. Dress, Die Mystik des M. F. (1929); W. Horbert, Die Metaphysik des M. F. diss. Bonn (1930); A. J. Festugière, La Philosophie platonicienne de M. F. etc. (Coimbra 1923, 2e éd. Paris 1941); H. J. Hak, M. F. diss. Utrecht (i934); P. O. Kristeller, The philos. of M. F. (New York 1943); Idem, The Scholastic background of M. F. with ed. of unpubl. texts, in Traditio II (1944); Idem, F. and Pomponazzi etc., in Jm. Hist. of Ideas dl V (1944).