Frans schrijfster (Parijs 1556 13 Juli 1645), auteur van verschillende verhandelingen, was in de eerste helft van de 17de eeuw tegen Malherbe en zijn volgelingen de hartstochtelijke verdedigster van de taal en de stijl van de 16de eeuw. Zij heeft haar ideeën uiteengezet in L'ombre (1626) dat een bundel is van een 30-tal verhandelingen: Du langage français; Sur la version des poètes antiques ou des Métaphores; Défense de la poésie et du langage des poètes e.a.
Zonder een blad voor de mond te nemen, soms gevat en geestig, verdedigt zij de 16de eeuw tegen wat zij minachtend noemt de poètes grammairiens of poètes rimeurs. Zij ziet als grootste verdienste van de taal niet duidelijkheid of zuiverheid, maar rijkdom. Maar in de druk van 1641 schrapt zij zelf toch allerlei oude woorden en moderniseert zelfs haar spelling.Zij maakte kennis met Montaigne met wiens werk zij sinds haar 18de jaar ten hoogste was ingenomen en Montaigne schijnt gevleid te zijn geweest door haar grote belangstelling; hij noemt haar zijn ,,fille d’alliance” (aangenomen dochter; Essais, boek II, hfdst. XVII). Zij is vooral bekend gebleven doordat zij met Pierre de Brach in 1595 in opdracht van Montaigne’s weduwe een nieuwe druk van de Essais heeft gepubliceerd, gebaseerd op het exemplaar, dat Montaigne zelf van aantekeningen had voorzien, het zgn. exemplaire de Bordeaux, thans in de Stedelijke bibliotheek te Bordeaux. Naderhand is gebleken, dat de bewerkers, daarin de opvattingen der 16de en 17de eeuw volgend, eigenmachtig allerlei veranderingen hebben aangebracht.
Er bestaan ook gedichten van haar.
DR G. G. ELLERBROEK
Bibl.: L'ombre de la Damoiselle de Gournay, œuvre composée de meslanges (Paris 1627), herdr. als: Les Advis ou les Presens de la damoiselle de Gournay 1634, 2de dr. 1641. Gedichten in: Paul Olivier, Cent poètes lyriques, précieux ou burlesques du XVIe s. I (1898).
Lit.: E. Courbet, Recherches sur Mlle de G., in: Bull, du Bibliophile, 1898; M. Schiff, La fille d’alliance de Montaigne: Mlle de G., in: Studi di Filologia moderna (1909, 1910); J. Dappen, Marie le Jars de G., die ,, Wahtochter” Montaignes (Düsseldorf 1927).