Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

Marcus porcius CATO

betekenis & definitie

(1) de Wijze (Sapiens) of de Oudere (Major) en ook Censorius bijgenaamd (Tusculum 234 v. Chr. - 149 v.

Chr.), maakte zich verdienstelijk in de Tweede Punische oorlog bij Tarente en aan de Metaurus. Hij studeerde te Rome rechtsgeleerdheid en redenaarskunst, begeleidde Scipio naar Sicilië en Afrika. Als praetor op Sardinië (198) beschermde hij de inwoners tegen Romeinse woekeraars. Hij werd consul in 195, behaalde overwinningen in Spanje en werkte in de Syrische oorlog als onderbevelhebber van Manius Acilius Glabrio mede aan de overwinning bij de Thermopylae (191).

Van die tijd af nam hij een belangrijke plaats in te Rome en in de senaat als handhaver der oude gebruiken en bestrijder van het opkomend Hellenisme. Hierbij was hij sterk tegenstander der Scipio’s. Als censor (184) maakte hij zich berucht wegens zijn optreden tegen weelde door op alles, waarvan de waarde een bepaalde som te boven ging, een hoge belasting te leggen. Ook trad hij op tegen senatoren en ridders, die overmoedig of overmatig leefden of zich aan verduistering hadden schuldig gemaakt; zo tegen Lucius Scipio Asiaticus, de broer van de grote Scipio.

Opsmuk voor vrouwen liet hij niet toe. Beelden duldde hij niet en in het algemeen was hij bij alle uitgaven voor de staat zeer spaarzaam. Trouwens, ook in zijn eigen huis was hij zeer eenvoudig; hij at te zamen met zijn slaven. Daartegenover was hij een voortreffelijk koopman, die als reder veel winst wist te behalen, en ook een der eersten was, die het voordeel van wijnaanplantingen boven korenaanbouw inzag; hij had daartoe grondbezit in het vruchtbare Campanië.

Ook de handel van de staat bevorderde hij door de oprichting van de eerste markthal (basilica, naar hem Basilica Porcia genoemd). Om handelsredenen drong hij op het eind van zijn leven ook tot de oorlog met Carthago (de zgn. Derde Punische oorlog) aan, dat hij als concurrent voor de wijnbouw en de zeehandel beschouwde, nadat hij als gezant in 157 de bloei der stad had aanschouwd. Sindsdien beëindigde hij elke redevoering in de senaat met de woorden: Ceterum censeo Carthaginem esse delendam (Voor het overige ben ik van oordeel, dat Carthago vernietigd moet worden).

Zijn haat tegen al wat Grieks was, uitte hij door hoon tegen de grote Griekse wijsgeren; een gezantschap van wijsgeren wist hij uit Rome te doen vertrekken, omdat hij hun invloed op de jeugd vreesde. Ook schreef hij zijn werken in het Latijn:1. een geschiedwerk Origines (De Oorsprong) geheten, dat uitmuntte door kortheid van stijl, zuiverheid van behandeling en door het bewerken der geschiedenis van Italië naast die van Rome; hiervan zijn slechts fragmenten over;
2. een werk over de landbouw (de agri cultura), dat overgebleven is;
3. leerboeken over verschillende onderwerpen;
4. redevoeringen en brieven.

Toch onderwees hij zijn zoon zelf Grieks, omdat hij de noodzakelijkheid daarvan inzag. Hij was een man van strenge levensopvatting en grote eenvoud, die de lateren gold als type van de oude Romein.

PROF. DR D. COHEN

Lit. (bron): Plutarchus, Cato Maior; Pauly-Wissowa, Real-enzycl. s.v. Sergius; Drumann-Groebe, Röm. Gesch. V, blz. 102 vlgg.; (karakteristiek): Theod.

Mommsen, Röm. Geschichte, I, blz. 812 vlgg.

(2) Uticensis of Minor (de Jongere) genaamd, achterkleinzoon van de voorgaande (95 v. Chr. - Utica 46 v. Chr.), diende in zijn jeugd in de strijd tegen Spartacus en in Macedonië, wijdde zich echter weldra aan de wijsbegeerte en trad te Rome op tegen Caesar en Pompeius. Om de laatste reden zond Caesar hem in 58 met een eervolle opdracht naar Cyprus.

In 56 verzette hij zich, tevergeefs, tegen het consulaat van Pompeius en Crassus voor 55. In 51 dong hij zelf naar het consulaat, eveneens vergeefs. In de burgeroorlog tussen Caesar en Pompeius week hij eerst naar Campanië uit, maar sloot zich ten slotte aan bij Pompeius, omdat hij deze minder gevaarlijk achtte voor de vrijheid van de staat dan Caesar. Op Sicilië, waarheen hij als propraetor gezonden was, moest hij wijken voor Caesars veldheer Curio.

Hij volgde nu Pompeius naar Dyrrhachium, maar werd ook door de Pompejanen als een te sterk republikein beschouwd. Na de slag bij Pharsalus (48), waaraan hij niet deelnam, ging hij van Rhodos, waar hij vertoefde, naar het Oosten en vervolgens naar Afrika naar de overgebleven troepen van Pompeius. Hier nam hij deel aan de slag bij Thapsus (46). Na de nederlaag trachtte hij verder verzet te organiseren; toen dit mislukte, doodde hij zichzelf in Utica (vandaar de naam Uticensis), na in zijn laatste uren Plato’s Phaedo te hebben gelezen.

Hij gold als de echte republikein van onbuigzaam karakter. Met name de Stoa, wier aanhanger hij was, vereerde hem. Zijn zoon M. Porcius Cato zette de traditie van zijn geslacht voort en sneuvelde bij Philippi met Brutus.

Lit.: Bronnen: Plutarchus, Cato Minor; Cicero, op vele plaatsen; Drumann—Groebe, Röm. Gesch. V, blz. 164 vlgg.; Gaston Boissier, Cicéron et ses amis (1865).

< >